EEN STOET VAN HELDEN



AART HARBERTS, of EEN ZORGZAME MACHO (2000)


Aart Harberts was mijn grootvader. Hij was tevens mijn grootste held. Tijdens de tweede helft van zijn leven heeft hij ook twee heuse heldendaden verricht. Gedurende een groot deel van de Tweede Wereldoorlog heeft hij aan twee joodse kinderen onderdak verleend; elf jaar na de bevrijding stond hij gedurende zeven jaar pal voor het gezin van zijn jongste zoon en zijn vier kleinzoons. Hij was degene, die in ons moederloze huis regelmatig de huishouding deed en mij verzorgde en vertroetelde, zoals een moeder dat zou hebben gedaan. Ik was een baby van negen maanden, toen mijn moeder in 1956 stierf en die stoere, onverzettelijke en tegelijkertijd ook zo zorgzame opa was toch echt mijn allergrootste steunpilaar tijdens die o zo moeilijke jeugdjaren van mij.
Later, tijdens mijn lagere schooltijd, at ik tijdens schooldagen elke middag bij hem, in dat oude, maar sfeervolle huis in de Amsterdamse Kinkerbuurt en kreeg ik elke middag weer die mooie verhalen uit zijn jeugd te horen, waarnaar ik elke keer weer eerbiedig luisterde, ook al had ik ze vast wel eens eerder gehoord. Ook tijdens die moeilijke, laatste jaren van zijn leven was hij er altijd als ik hem nodig had. Bij menig bezoek aan een arts, tandarts of kaakchirurg zat hij aan mijn zijde, zelfs als zijn aftakelende lichaam dat nog maar nauwelijks kon bolwerken.
Ik denk elke dag wel even aan Opa terug. Met weemoed en met dankbaarheid, omdat zijn wijze en zorgzame karakter en zijn al even wijze en zorgzame daden gedurende mijn hele leven een hele waardevolle en eigenlijk onmisbare leidraad zijn geweest.



ACHT MOOIE HERINNERINGEN AAN MIJN VADER (2019)


Denkend aan Pa, denk ik aan de dag, waarop hij mij uit dat tehuis in Oost weghaalde.
Denkend aan Pa, denk ik aan zijn enorme opluchting na de goede uitslag van mijn hersenonderzoek.
Denkend aan Pa, denk ik aan het heerlijke hoestdrankje, dat hij altijd voor mij maakte als ik verkouden was.
Denkend aan Pa, denk ik aan zijn trotse woorden over mijn flinke gedrag na mijn eerste kaakoperatie.
Denkend aan Pa, denk ik aan zijn wijsheid op die paar beslissende momenten, waarop hij wijs moest zijn en ik dat zeker niet was.
Denkend aan Pa, denk ik aan zijn liefdevolle houding op die zaterdag, waarop ik voor het eerst liefdesverdriet had.
Denkend aan Pa, denk ik aan die hele blije blik na mijn onverwachte terugkeer uit Scandinavië.
Denkend aan Pa, denk ik aan die laatste, gezamenlijke en o zo stille middaguurtjes in die ziekenhuiskamer.
Denkend aan Pa, denk ik aan een hardwerkende, zorgzame, soms ietwat tactloze man, die veel en veel ouder dan 64 had moeten worden.

"His gentle means of sculpting souls took me years to understand." (Dan Fogelberg)



DAG, MAM! (2019)


Tot nu toe niet ben ik in staat geweest om een portretje van u te schrijven. Hoewel ik best wel een duidelijk beeld van uw leven heb, stokt mijn 'pen' meestal al na een paar zinnen. Om de een of andere reden vind ik het niet gepast om uw levensverhaal met anderen te delen. Het moet, denk ik, zo zijn. Ik heb ook heel lang geworsteld met het portretje, dat ik van Pa wilde maken en dat lukte mij pas, toen ik mij op mijn goede herinneringen aan hem concentreerde.
Die herinneringen, goed of slecht, ontbreken helaas, waar het u betreft. Toch wil ik u heel graag bedanken: voor 'the sweetest gift I never can repay', voor uw liefde en uw goede zorgen in de eerste negen maanden van mijn leven, voor mijn zachtmoedige en nuchtere karakter èn voor de wat minder positieve karaktertrekken, die ik gelukkig ook van u heb geërfd. Het is niet makkelijk geweest, dat vrijwel moederloze leven van mij, maar ik had er geen seconde van willen missen. U bent tijdens dat leven natuurlijk ook nooit ver weg geweest. U was en bent er altijd - heel dichtbij, in de geest en in mijn hart - en dat is en blijft een hele mooie en troostgevende gedachte!



DAG, MALLE AT! (2017)


Je bent tot mijn verbijstering alweer bijna tien jaar dood. Over anderhalf jaar is het al zover. De meest recente herinneringen zijn natuurlijk de meest duidelijke herinneringen, maar de mooiste herinneringen zijn de avonden, waarop ik bij je mocht komen uithuilen als ik weer eens danig door een bekoorlijk meisje uit mijn evenwicht was gebracht. Voor al die avonden, waarop je geduldig naar mijn geweeklaag luisterde en tegelijkertijd van die overheerlijke uitsmijters voor mij bakte, zal ik je altijd dankbaar blijven.
Ik ben je ook nog steeds dankbaar voor al die keren in de jaren '0, dat je op Tum Tum hebt gepast en dat ik daardoor toch nog een paar keer op vakantie heb kunnen gaan. Ik ben je, als notoire kattengek, ook dankbaar voor het feit, dat je vlak voor je dood ongeneerd voor je stille liefde voor je honden bent uitgekomen. Ik ben je ook dankbaar voor de vele gezellige etentjes bij 'Mei Wah' en vooral voor je gezelschap bij die drie fabelachtige popconcerten in het laatste jaar van je leven. Maar bovenal ben ik je dankbaar voor al je trouw, al je vriendschap en je werkelijk onuitputtelijke broederliefde. Je was een lieve, gekke en uitzonderlijk gierige broer en ik mis je nog steeds, zoals iedere jongere broer zijn overleden, oudere broer altijd zal blijven missen.
Het soms hevige rouwen over je dood heeft inmiddels wel plaatsgemaakt voor de weemoed over je net iets te korte leven. Toch vraag ik mij nog heel vaak af, wat je het liefste zou doen als je nu nog zou leven en dan zie ik je in mijn verbeelding altijd met dat leuke vrouwtje in dat park in Slotermeer rondlopen. Dat is toch echt een hele leuke manier om met het gemis en de weemoed om te gaan!



BROERTJE (2020)


Tijdens die laatste, hele moeilijke zondagmiddag vroeg Jessica aan mij, wat mijn dierbaarste herinnering aan jou was. Hoewel ik er toen een beetje om heen draaide, wist ik eigenlijk meteen om welke herinnering het ging: dat was de ochtend, waarop je mij even opzocht, toen ik Miepie had laten inslapen. Ik waardeerde dat des te meer, omdat ik maar al te goed besefte, hoeveel moeite dat ritje jou moest hebben gekost.
Ik heb trouwens vele mooie herinneringen aan al je levensfases. Je was, behalve een voortreffelijke kok, een begenadigd schilder, een eigenzinnig gitarist en een geniale programmeur, bovenal een trouwe kameraad. Ook in de laatste, dertig jaren van je leven was je de persoon, die altijd en onder alle omstandigheden het dichtst bij mij stond.
Die periode wordt belichaamd door onze gezamenlijke blijdschap over mijn lage bloeddruk, door het gezellige boodschappen doen tijdens je drie jaar durende tennisarmperiode, door de pc's, de dvd-speler en de mp3-spelertjes, die ik van je kreeg, door de oergezellige visites aan jou, waarbij soms ook Jessica en Daniëlle aanwezig waren, door de sjofele broeken, die je na je 'pensionering' ineens begon te dragen, door de 'Leffes' in dat mooie, ronde glas, door de heerlijke soep, die je altijd maakte, door het malle gedoe met de wilde, steeds tammer wordende vogeltjes, door het gezamenlijke kijken naar films à la 'Charlie and the Chocolate Factory' en 'The Straight Story' en de meesterlijke series à la 'Haven', door het gezamenlijke luisteren naar de muziek van Eric Clapton, Amy Winehouse en al die anderen, door de warme, harde broodjes, door de Magnums, door de laatste koffie's en door het lange uitzwaaien na elk afscheid.
Ditmaal ben ik dus degene, die jou uitzwaait. Dank je wel, broertje, voor alles wat je tijdens je leven voor mij hebt gedaan! Zonder jou was ik nooit de man geworden, die ik nu ben. Ik zal je gedurende de rest van mijn leven blijven missen, maar ik ben ervan overtuigd, dat je ook nu heel dicht bij mij bent en dat je nu weer over mij waakt, zoals je dat in onze jeugd ook altijd hebt gedaan.



ZUSJE (2021)


Het is zaterdagochtend. Mijn ouderlijk huis is vrijwel verlaten; ik ben de enige, die thuis is. Mijn vader is naar de markt, mijn oudste broer At is in de stad op zoek naar een nieuwe stropdas en mijn jongste broer Willem is aan het werk in het computercentrum van KLM. Mijn moeder en mijn middelste broer Piet ontbreken. De een is negen maanden na mijn geboorte overleden; de ander is sinds vier jaar getrouwd en is een half jaar geleden vader geworden.
Als ik aan de eettafel bij het raam heb ontbeten, ga ik, zittend op de vloer, de krant lezen. De rechterkant van de voorpagina wordt gedomineerd door het verschrikkelijke bericht over een vermoord meisje. Onder die kop staat een foto van haar en die foto schokt mij zeer. Waarom de foto mij zo raakt, is mij nu, heel veel jaren later, nog steeds niet helemaal duidelijk. Ik herken iets van mijzelf in het meisje, vermoed ik. Zij had mijn jongere zusje kunnen zijn, of anders geformuleerd: ik had haar oudere broertje kunnen zijn.
Het verslag over de vondst van haar lichaam is al even schokkend en voedt die eerste hele sterke indruk van de foto nog wat meer. Eerst door de typering van haar, waarin ik óók veel van mijzelf herken: 'Tenger, blond, schuchter en vriendelijk' en daarna door de vermoedelijke toedracht van de moord: ''Geen spoor van een worsteling. Suzanne stierf verrast, weerloos, misschien zonder verbazing of schrik. Zij was al dood, voordat de dader haar vanaf het fietspad over een greppel heentilde en haar in een lariksbosje neerlegde.''
Ik ben die dag danig uit mijn doen en in de dagen daarna ben ik er niet veel beter aan toe. Ik volg de berichtgeving over de begrafenis van Suzanne en de jacht op haar moordenaar op de voet. Op een van die dagen vis ik de krant met het bericht over haar moord uit de stapel oude kranten en knip ik haar foto uit. Ik bewaar hem in een boek, dat ik laatst van Arie heb gehad. Het heet: 'Ik zal het vergelden', het tweede deel uit de Rode Pimpernel-serie van Baronesse Orczy. In de maanden daarna begin ik het boek ook daadwerkelijk te lezen en zal ik daar een levenslange fascinatie voor de Franse revolutie aan overhouden.
Ik blijf in die maanden ook om Suzanne treuren. Mijn gezonde verstand – dat heb ik dus wel degelijk – verzet zich daartegen, maar mijn overgevoelige/hoogsensitieve hart heeft daar heel lang geen boodschap aan. Wat mijn gemoedstoestand er niet beter op maakt, is een voorval, dat zich op een zonnige zaterdagavond in mei voordoet: die avond word ik zelf op een nogal gewelddadige manier door een keurig getrouwde pedofiel aangerand. Maar ik overleef het dus wèl, zonder misbruikt te worden. In de weken en maanden daarna blijf ik mij intensief bezig houden met het tragische lot van Suzanne, tot er op 18 september iets gebeurt, wat alles anders maakt: ik ontmoet een blonde, mollige schoonheid, op wie ik smoorverliefd word. Hoewel het nooit iets zal worden met die blonde, mollige schoonheid, zorgt de nogal stevige impact van die ontmoeting er wel degelijk voor, dat ik Suzanne gaandeweg een beetje kan loslaten.
Ruim een jaar na de moord lees ik in een verslag over de arrestatie van een verdachte, dat Suzanne tijdens de aanranding niet is gewurgd, zoals eerst is beweerd, maar dat zij is overleden, omdat de moordenaar te lang zijn hand op haar neus en mond heeft gehouden. Tijdens de sectie op haar lichaam blijken er ook geen sporen van wurging te zijn ontdekt. Ik ben daar heel erg opgelucht over. Haar dood is dus geen brute lustmoord, maar een aanranding en verkrachting met dodelijke afloop geweest. De jongen, die van haar mogelijk onbedoelde dood en de daaropvolgende verkrachting wordt verdacht, zal dan ook niet voor moord worden aangeklaagd. Tot een vonnis komt het echter niet: de jongen wordt wegens gebrek aan bewijs vrijgesproken. De echte moordenaar wordt helaas nooit gevonden en de moord wordt uiteindelijk een cold case, waaraan niets meer wordt gedaan.
Vier maanden later brengt de gedachte aan Suzanne mij er toe om de tweede dag van mijn allereerste Tienertoerkaart voor een uitstapje naar haar geboortestreek te gebruiken. Hoewel ik ontroerd ben als de trein door haar woonplaats rijdt, voel ik geen verdriet meer over haar dood. Ik ben inmiddels best wel een knappe jongen geworden en als ik na een hele mooie treinrit uiteindelijk in de Intercity naar Utrecht heb plaatsgenomen, flirt ik een poosje met – alweer – een blonde, voluptueuze schoonheid.
In de daaropvolgende jaren maak ik nog een paar keer hetzelfde tochtje met mijn Tienertoerkaart, maar daarna wordt Suzanne steeds meer een herinnering. ik haal in die jaren mijn Havo-diploma, vind werk bij de krant, verlies mijn vader aan longkanker en begin daarna weer permanent voor katten te zorgen – nog zo'n klik met Suzanne. Ergens in die redelijk vrolijke periode keert zij toch weer in mijn kleine, lieve en afgesloten wereldje terug. Dat gebeurt in een droom. Ik ben er in die droom bij als zij vlak bij haar ouderlijk huis wordt gevonden. Hoewel ik haar niet zie liggen, zie ik wel, hoe haar vader volkomen ontredderd het lariksbosje uitloopt en zelfs even het woord tot mij richt en dan een paar woorden uitspreekt, die mij door de ziel snijden. Die korte, bijna levensechte droom brengt ook het verdriet om haar dood terug. Daar zal ik het gedurende een aantal weken heel erg moeilijk mee hebben. Het rouwen in de maanden na de moord op Suzanne was al vreemd; de terugkeer van dat rouwen in de dagen en weken na die afschuwelijke droom is iets, waarvoor ik al helemaal geen logische verklaring kan vinden.
Een paar dagen later stap ik weer op de trein naar Suzannes geboortestreek en ga ik in haar woonplaats op zoek naar het kerkhof, waar zij wellicht ligt begraven. Het is, om het mild uit te drukken, een onzinnig reisdoel en ik acht de kans op succes minder dan nihil, maar ik moet iets doen met dat vreemde verdriet om haar dood, waarmee ik mij totaal geen raad weet. Ik besteed twee opeenvolgende zondagen aan het zoeken naar dat best wel grote kerkhof, dat ik op de een of andere manier toch niet kan vinden.
Als ik twee maanden later vakantie heb, hervat ik op de eerste maandag van die vakantie mijn zoektocht naar de begraafplaats. Die blijkt opnieuw onvindbaar te zijn. Aan het einde van mijn zwerftocht - als ik mij eindelijk bij het echec van deze onzinnige onderneming heb neergelegd - verzeil ik op een mooi bosweggetje en zie ik schuin links van mij een klein kerkhof liggen. Ik loop daarna, zonder enige illusie te koesteren, toch maar het kerkhofje op, sla rechtsaf en het eerste graf, dat ik dan zie, is dat van Suzanne.
''Dat is 'r!'', mompel ik verbijsterd.
Ik blijf heel kort bij haar graf staan, kijk naar het opschrift met haar volledige naam, zie nog net haar geboortedatum en keer dan op mijn schreden terug. ''Je hoort hier niet te staan!'', fluistert mijn gezonde verstand mij in en ik verlaat dus het kerkhof, zonder naar haar graf om te kijken. Ik wandel via de kortste weg terug naar het station, maar blijf daarna wel omkijken, tot het kleine kerkhof helemaal uit het zicht is verdwenen. Het verdriet om Suzanne is ineens verdwenen en ik ben er hartstikke trots op, dat ik, met hulp van Boven en misschien ook wel van Suzanne zelf, haar graf heb gevonden. Dat vooral in stilte beleden geloof in God en het hiernamaals, dat in de jaren '70 even afwezig was, is sinds 1981 weer helemaal terug en eigenlijk vind ik die volstrekt onverwachte vondst van Suzannes graf dan ook niets minder dan een Godsbewijs.
Mijn dwaze hart en mijn gezonde verstand gooien het in de jaren daarna op een akkoordje. Mijn gezonde verstand vindt het goed, dat ik een paar keer per jaar Suzannes graf bezoekt, mits ik intussen ook gewoon verder ga met mijn leven en ik doe dus zowel het een als het ander. Ik ga dus ook naar haar graf als op een mooie meidag een radioactieve wolk van Oekraïnse makelij boven Nederland hangt. ik heb er gelukkig niets aan overgehouden...
In de daaropvolgende jaren blijf ik Suzannes graf dus een paar keer per jaar bezoeken. Dat is overigens in het geheel geen opoffering voor mij. Ik ben nog steeds een enorme treinengek en maak elk jaar vele uitstapjes naar elke uithoek van het land. Voor mij is het regelmatige bezoeken van Suzannes graf een goede manier om haar nooit te vergeten, om in elk geval een paar keer per jaar aan haar te denken en om – dat ook! – nooit meer zo'n afschuwelijke droom over haar moord te hebben. Mijn list werkt, want mijn onderbewustzijn houdt zich koest en de dromen over Suzannes moord blijven voortaan achterwege.
Hoewel ik voor elk bezoek aan haar graf meer dan vier uur onderweg ben, blijf ik nooit lang bij haar graf staan. En dat voelt goed! ik ben en blijf een buitenstaander en dat moet ik te allen tijde blijven respecteren. Een paar keer regent het als ik het kerkhof betreed. Telkens begint dan weer de zon te schijnen als ik het kerkhof verlaat en telkens ervaar ik dat toch echt als een teken en een goedkeuring van Boven. Tijdens elk bezoek aan Suzannes graf heb ik ook het gevoel, dat zij mij kan zien en dat zij dus heel dichtbij is.
In de laatste dertien jaar heb ik haar graf echter niet meer bezocht. In 2008 is At in Oklahoma overleden en ben ik door mijn vliegangst niet in staat geweest om zijn begrafenis in Oklahoma bij te wonen, of om daarna Ats graf te bezoeken. Mijn schaamte daarover weerhoudt mij er uiteindelijk van om daarna wèl weer naar Suzannes graf te gaan. Een half jaar later wordt Willem ziek en moet ik mij voor lange tijd als zijn mantelzorger gaan ontpoppen. Ook als Willem in een verpleeghuis wordt ondergebracht, blijf ik mijn jongste broer tot diens overlijden in 2020 twee keer per week bezoeken en ontbreekt het mij aan de energie om op een andere dag naar Suzannes graf af te reizen.
Nu is het inmiddels december 2021 en kijk ik met een wat andere blik op mijn verdriet om Suzannes dood terug. Ik schaam mij er niet meer voor, maar ben er tegelijkertijd ook niet trots op. Het overkwam mij gewoon – ik ben ook tot op de dag van vandaag een overgevoelig/hoogsensitief mens gebleven – en ik slaagde er telkens wel weer in om op een intelligente manier met dat vreemde verdriet om Suzannes dood om te gaan.
Hoewel dat verdriet er nu niet meer is, heb ik nog wel een foto van Suzanne. Die foto, ditmaal uit een boek, zit in een ander boek: een nieuwe versie van 'Ik zal het vergelden'. Volgens mij is dat een hele toepasselijke titel, die ook op haar vermoedelijke moordenaar van toepassing is geweest. Haar moordenaar is weliswaar nooit gepakt, maar ik ben ervan overtuigd, dat hij door zijn hardnekkige zwijgen over zijn daad gedurende de rest van zijn leven door schuldgevoelens is verteerd en dat hij daardoor een afschuwelijk en nogal kort leven heeft gehad. Hij is dus wel genoeg gestraft, zij het niet door Vrouwe Justitia...


SIMON CARMIGGELT (2000)


Het heeft best wel lang geduurd, voordat ik een fan van Simon Carmiggelt werd, want toen ik in 1975 als redactie-documentalist bij Het Parool in dienst trad - op dezelfde afdeling, waar Annie M.G. Schmidt ooit haar Parool-carrière begon - las ik zijn Kronkels vrijwel nooit. Mijn interesse in literatuur betrof in die dagen niet de vaderlandse, literaire kanonnen zoals Carmiggelt, Wolkers, Mulisch, Reve of W.F. Hermans, maar qua genre nogal uiteenlopende Engelse coryfeeën zoals D.H. Lawrence, Charles Dickens en P.G. Wodehouse. Verder las ik alles, wat los en vast zat. Mijn interesses varieerden van Asterix tot Marcel Proust, enige lijn was er niet in te ontdekken.
Carmiggelt was ook niet vaak op de redactie; één keer heb ik op mijn afdeling een kort, nietszeggend gesprekje met hem gevoerd. Het ging om een aantal brieven, die op een zo efficiënt mogelijke manier moesten worden gekopieerd en die zich nu misschien in het Letterkundig Museum bevinden. Ik mocht hem daarbij behulpzaam zijn, of beter: hij liet mij op een uiterst charmante manier voor dat karweitje opdraaien.
Pas in 1979 begon ik mij in zijn werk te verdiepen. Het was een nogal ondeugende Kronkel over een door een telefoontje onderbroken vrijpartij met zijn vrouw, waardoor het Carmiggelt-vuur in mij begon te branden. Twee jaar later, in dezelfde tijd, dat mijn interesse in Anton Tsjechow en de andere oude Russen begon te ontluiken, kocht ik mijn eerste Carmiggelt: 'Een stoet van dwergen', een bloemlezing in de Salamander-reeks, met een door Elsschot aangedragen titel. Daarna volgden 'Poespas' en 'Jong beginnen'. Ik was er zeer van gecharmeerd en in de jaren daarna las ik alle in de bibliotheek beschikbare Carmiggelt-bundels. In mijn ogen was elke geboekstaafde Kronkel geniaal, maar ik had, net als bij Tsjechow, toch een lichte voorkeur voor zijn vrolijker werk uit zijn beginperiode.
Na zijn vertrek bij Het Parool in oktober 1983 verscheen 'Mag 't ietsje meer zijn' bij de Arbeiderspers, die wat dikkere bloemlezing uit zijn omvangrijke oeuvre. Ik kocht het boek via Het Parool en las het met gepaste weemoed uit. Tijdens het lezen besefte ik pas goed, wat voor verlies Het Parool had geleden. Mijn voorgevoel kwam helaas uit; in de vier jaar na zijn vertrek gleed de toch al verliesgevende krant langzaam naar een eerste bestaansbedreigende crisis af.
Toen in de herfst van '87 die crisis bleek te zijn afgewend, stierf Simon Carmiggelt. Het nieuws kwam, ondanks vage berichten over een recent ziekenhuisverblijf, onverwacht en kwam ook bij mij hard aan. In de week van zijn dood had ik avonddienst en elke keer als ik om half twaalf naar huis fietste, cultiveerde ik een onvervalst, Carmiggeltiaanse melancholie. De weemoedige commentaren in de krant en een door Tony van Verre vervaardigde radiodocumentaire, waarnaar ik na mijn thuiskomst luisterde, hielpen daarbij een handje mee.
In de maanden na zijn dood kocht en las ik zijn twee laatst verschenen boeken: 'Bij nader omzien', met Kronkels uit de vijftiger jaren en 'Vrolijke jaren', met Kronkels uit de jaren zestig. Het bleken twee juweeltjes te zijn, met als onbetwiste hoogtepunt: de Kronkel over een verblijf in Parijs, met als hoofdpersoon de ruig behaarde, schaars geklede portier, die de verteller elke ochtend op een uiterst angstaanjagende manier uit de liefdevolle armen van Morpheus trok.
Carmiggelt had deze bundels nog zelf geredigeerd. De twee daaropvolgende bundels met oude Kronkels werden in oorspronkelijke vorm uitgegeven en waren zonder de corrigerende hand van de Meester iets minder van kwaliteit. Ze hadden naar mijn mening beter in het archief kunnen blijven, maar als ze die briljante finishing touch wèl hadden gehad, dan had ik ook deze bundels het predicaat wereldklasse kunnen meegeven.
Over de persoon Carmiggelt kan ik kort zijn: in mijn ogen is hij een held. Om zijn rol in de oorlog en het illegale Parool, om de manmoedige manier, waarop hij de vele depressies in zijn leven te lijf ging en ook om zijn zorgzaamheid jegens zijn vrouw in de laatste tien jaar van zijn leven. Over zijn verhouding met Renate Rubinstein wens ik mij geen oordeel aan te meten. Het was in mijn ogen ook niet laf, dat hij die voortdurende verhouding in een later stadium voor zijn vrouw verzweeg. Als ik zelf zou moeten kiezen tussen eerlijk zijn en kwetsen aan de ene kant en zwijgen en gevoelens sparen aan de andere kant, zou ik ook altijd voor de laatste optie kiezen.


HANS (2023)


Als ik op zaterdag 25 juli 2020 in de aula van de Nieuwe Ooster afscheid van mijn overleden broer Willem neem, streel ik even over zijn kist en voeg ik hem de woorden ''Dag, broertje! Tot ziens!'' toe. Als ik op donderdag 28 september 2023 in een rouwkamer aan de Fred Roeskeweg van mijn ex-collega Hans afscheid neem, wil ik eigenlijk hetzelfde doen, maar laat ik dat na, omdat ik het gevoel heb, dat ik daar niet het recht toe heb.
Ik betreur het namelijk heel erg, dat Hans en ik elkaar in de laatste tien jaar van zijn leven uit het oog zijn verloren. Na ons ontslag bij de Persgroep heb ik in 2013 via Messenger nog één keer contact met hem gehad. Daarna is het contact gestopt. Ik neem dus afscheid van Hans met een hoofdknik en beperk mij verder tot het uitwisselen van een korte blik van verstandhouding met zijn dochter Saskia, die daarnet op een briljante manier de uitvaart van haar vader heeft geleid. Haar onthullingen, dat Hans pas op latere leeftijd als autist is gediagnosticeerd en aan een gebroken hart is gestorven, omdat hij zijn dementerende vrouw niet meer zelf kon verzorgen, hebben mij danig uit het lood geslagen. Het is dus de hoogste tijd voor een korte terugblik op onze periode bij Perscombinatie/PCM Uitgevers.
Als ik op 1 april 1975 als redactie-documentalist bij het Parool aan de slag ga, ben ik een zeer onschuldige, een zeer naïeve en een zelfs nogal onnozele jongen van negentien. Door een vrijwel moederloze jeugd ben ik namelijk ietwat incompleet uit die jeugd tevoorschijn gekomen. Mijn collega's – ze zijn in de eerste jaren allemaal ouder dan ik – gaan daar op een bewonderenswaardige en buitengemeen tactvolle manier mee om en voltooien gaandeweg mijn opvoeding, zonder dat ik dat zelf echt in de gaten heb. Netty Bruyn, Hinke van der Schaaf, Lies Huisman, Peter Spijker en dus ook Hans dragen daar allemaal hun steentje toe bij.
In het eerste half jaar van mijn dienstverband zitten Hans en ik broederlijk naast elkaar. Onze werkgebieden raken elkaar enigszins. Ik doe de '100' (politiek) en '300' (Defensie en Tweede Wereldoorlog); Hans doet de '400' (Sociale aangelegenheden). De '400' is groter dan de '100' en de '300' bij elkaar, maar in de eerste twee jaren van onze samenwerking blijft die werkverdeling gehandhaafd. In die eerste nogal onwennige maanden lost hij meteen al een groot probleem voor mij op als ik voor een buitenlandverslaggever een artikel bij Le Monde moet aanvragen.
''Laat mij dat maar doen!'', zegt Hans vriendelijk, ''Dat heb ik al vaker gedaan.''
Het is niet bij die ene Franse aanvraag gebleven. Dit soort moeizame telefoonklusjes – ik heb echt een joekel van een telefoonfobie – kan ik altijd aan hem overdragen en daar ben ik hem nu, achtenveertig jaar later, nog steeds verschrikkelijk dankbaar voor!
Ergens in de lente van 1975 laat Hans een enòrme bom op de afdeling vallen. Hij zal in zijn komende vakantie met een Hongaarse gaan trouwen en die Hongaarse zal daarna naar Nederland komen en bij hem in zijn niet al te grote Lelystadse flatje gaan wonen. Ik ben de enige, die deze mededeling voor kennisgeving aanneemt – ik heb namelijk sinds twee weken een Bulgaars schoonzusje – maar de andere collega's reageren, alsof ze het in Keulen horen donderen. Lies, de enige oudere medewerkster onder het jonge spul, gaat het verst. Zij gooit haar armen theatraal in de lucht en roept:
''O, nee, dat wordt je ondergang!''
Hans hoort dat stoïcijns aan, doet hetzelfde met de minder theatrale commentaren van de andere collega's en gaat daarna weer onverstoorbaar verder met zijn werk. Als hij even later met pauze is en het nieuws over zijn toekomstige huwelijk wordt besproken, hoor ik van Netty een fantastische anekdote over Hans. Op zijn allereerste werkdag op 1 mei 1974 heeft hij aan Netty een dagje vrij gevraagd, omdat hij een paar dagen later een sollicitatiegesprek met een andere werkgever voor de boeg had. Hoewel ik er dus niet bij ben geweest, heb ik haarscherp voor ogen, hoe dat vreemde tafereel zich moet hebben voltrokken. Het is gelukkig nooit wat geworden met die andere baan...
Tijdens zijn vakantie en zijn wittebroodsweken in Hongarije en Amsterdam, waarin we Hans eigenlijk best wel een beetje missen, begint ter vervanging van Hans een nieuwe vakantiekracht op de afdeling. Zijn naam is Frank Kemper, een bedaarde, maar hele sociale en hele vrolijke student psychologie uit Haarlem en zoon van een bij Perscombinatie werkzame drukker. Frank en ik kunnen het prima met elkaar vinden en beginnen in die periode aan een vriendschap, die tot op de dag van vandaag voortduurt. Na zijn vakantie presenteert Hans eindelijk zijn bruid Emily aan de afdeling. Zij neemt iedereen onmiddellijk voor zich in, ook de aanvankelijk zo sceptische Lies. In de daaropvolgende weken wordt Hans slechts één keer gepest, vanwege dat regelmatig terugkerende rode plekje in zijn nek; daarna is zijn huwelijkse staat voor iedereen de normaalste zaak van de wereld.
In de herfst volgt een flinke verbouwing van de afdeling, die voor alle medewerkers de nodige overwerkavonden met zich meebrengt. Tijdens die verhuizing heeft Hans op een avond een fikse ruzie met Peter Spijker, de sous-chef, tevens chef verhuizing. Hij trotseert de woede van Spijker, zonder een spier in zijn gezicht te vertrekken, en drijft daarna gewoon zijn zin door. De overwerkers eten die avond weer in een Chinees restaurant aan de Eerste Oosterparkstraat, waarbij ik mijn zoveelste 'Bami met gesneden kip' eet en Peter en Hans hun kortstondige ruzie bijleggen.
De geslaagde verhuizing wordt uiteindelijk afgesloten met een feest in Netty's nieuwe huis aan de rand van de Bussumse heide. Ik reis er samen met Hans, Hinke en twee andere collega's naartoe. Willem Bruyn, Netty's hoogst aimabele echtgenoot, draait tijdens het feest de drie lp's van Jim Croce. Dat zal bij mij uiteindelijk tot een levenslang durende adoratie voor de veel te vroeg gestorven Croce gaan leiden. Het feest maakt ook een grote indruk over mij. Ik ben mij er ineens heel sterk van bewust, dat die vrolijke, spannende krantenwereld een totaal andere wereld is dan de wereld, waarin ik in de eerste twintig jaar van mijn leven heb vertoefd.
In juni 1976 wordt de zoon van Hans en Emily geboren. De spruit wordt Attila genoemd. Bij mij thuis verloopt het wat minder voorspoedig: een half jaar later wordt mijn vader ziek. De diagnose is uiteindelijk longkanker. In maart 1977 wordt een long bij hem weggenomen. In dezelfde maand, in de periode, dat mijn vader in het ziekenhuis ligt, bezoeken Hans en ik op een zaterdagavond een filmmatinee in bioscoop Alhambra op het Frederiksplein. We zien twee Russische films. De eerste is gebaseerd op 'Het Adelsnest' van Iwan Toergenjew; de tweede op 'De Dame met het Hondje' van Anton Tsjechow. Het zijn meesterlijke films, gebaseerd op respectievelijk een roman en een kort verhaal, die ik dan nog niet heb gelezen, maar die ik een paar jaar zal gaan verslinden. Na afloop van 'De dame met het Hondje' nemen we afscheid. Hans vertrekt dan met de bus naar vrouw en baby in Lelystad; ik keer naar mijn nogal lege, ouderlijk huis terug, waar dan niet eens meer een kat rondloopt.
Op 27 juli 1977 overlijdt mijn vader aan de gevolgen van longkanker. Op het werk word ik goed opgevangen. Vooral door Peter Spijker, inmiddels de chef van de afdeling, maar ook door Hans en de anderen. In november 1977 breng ik een vrijdagavond bij Hans en Emily door. Ik blijf die nacht ook logeren in het flatje in Lelystad, want die avond bezoeken Emily, Hans en ik een optreden van een groep Spaanse flamenco-dansers. De volgende ochtend sta ik alweer weer vroeg op, want ik moet op zaterdagochtend werken. Het is Emily, die het ontbijt voor mij verzorgt en mij uitzwaait als ik naar het busstation loop. Hans ligt dan nog op één oor. Na een mooie busrit over de donkere Oostvaardersdijk en de A1 en een heel kort metroritje van het Amstelstation naar de Wibautstraat arriveer ik precies op tijd op mijn werk. Ik werk op die zaterdagochtenden meestal samen met Lies. Het is best wel een lief mens; zij hoort mijn relaas over mijn logeerpartij bij Emily, Hans en Attila dan ook glimlachend aan.
In 1978 verhuizen Hans en Emily naar Amsterdam-Geuzenveld. In november zoek ik ze daar een keer op. Ik zit dan een beetje in de put, vanwege schrijnend liefdesleed. Tegen dat schrijnende liefdesleed valt weinig te doen – het zal nooit wat worden met de ietwat domme deerne in kwestie – maar hij zegt dan iets tegen Emily, waar ik mijn leven lang profijt van zal hebben.
''Het komt wel goed met Bert! Hij staat veel sterker en evenwichtiger in het leven dan menig ander. Hij is ook veel harder voor zichzelf dan de meeste andere mensen.''
De volgende zomer mag ik iets terugdoen voor Hans en Emily. Ze hebben wat problemen met de buren in Amsterdam – het blijkt een heuse probleemwijk te zijn – en ze logeren dan, in afwachting van nieuwe woonruimte in de Bijlmermeer, een weekje bij mij. Ik vind dat uitermate gezellig! Ik geniet vooral van het gezamelijke ontbijt aan de keukentafel. Dat gezamenlijke ontbijt en het getwinkeleer van de vogels in de tuinen achter mijn huis, dat via de openstaande keukendeur te horen is, geven mij telkens weer het gevoel, dat ik zelf in een ander huis logeer.
Een jaar later zijn de rollen daadwerkelijk omgekeerd. Op 16 mei, de tweeëndertigste verjaardag van mijn broer Willem, word ik geopereerd aan mijn spataderen. Als ik na een weekje thuiskom, mag ik een weekje bij Hans en de inmiddels weer zwangere Emily logeren. Dat vind ik uitermate gezellig en ik word ook uitermate goed verzorgd. Ik moet wel even wennen aan het feit, dat Hans geheel naakt is als hij na het werk op zijn veranda in Daalwijk gaat liggen zonnebaden, maar voor de rest voel ik mij uitermate plezierig in dat weekje in de Bijlmermeer.
Een paar weken na mijn definitieve thuiskomst ga ik weer bij Hans en Emily op bezoek. Als dank voor hun goede zorgen geef ik ze twee cadeaubonnen van twintig euro. Een paar dagen later geeft Hans ten overstaan van de rest van de collega's één cadeaubon aan mij terug. De andere collega's schieten in de lach om mijn vermoedelijk ietwat verbouwereerde gezicht. Ik neem het hem echter niet kwalijk: het teruggeven van die ene cadeaubon is nu eenmaal 'typisch Hans'.
In de jaren daarna komen Hans en ik niet vrijwel niet meer bij elkaar over de vloer. We blijven wel heel intensief met elkaar samenwerken en misschien nog wel intensiever dan daarvoor. We draaien nu ook allemaal avonddiensten. Tijdens een van die avonddiensten vind ik in het 'Berichtenboekje voor de avonddienst' een boodschap van Hans, waarin hij mij iets ten onrechte verwijt. Mijn repliek schijnt nogal duidelijk, kernachtig en stevig te zijn, want een dag later spreekt hij mij aan. Hij geeft mij zonder omhaal gelijk en maakt mij meteen een welgemeend compliment over die 'duidelijke, kernachtige, en stevige' schrijfstijl van mij. Dat ene zinnetje zal een van de zinnetjes blijken te zijn, die mij uiteindelijk aan het schrijven van korte verhalen zal gaan zetten.
Aan het einde van de jaren tachtig ga ik op een zondag nog een keer bij Hans op bezoek als hij en zijn gezin inmiddels in een eigen huis in Diemen wonen. Mijn vader ligt in Diemen begraven en het is dus niet zo gek om Hans en Co weer eens een keer met een bezoek te vereren. Ik kan mij er niet veel meer van herinneren, behalve dan, dat ik een poosje samen met Saskia, zijn inmiddels zevenjarige dochter, naar een muziekcassette met de muziek van onder andere Debbie Gibson heb geluisterd. Saskia en ik zijn het er al snel roerend over eens, dat 'Out of the blue' veruit het leukste nummer van Debbie Gibson is. De videoclip van het nummer fungeert in die periode uiteindelijk als inspiratiebron voor een verhaal van eigen hand: 'Utrechts intermezzo'.
In de jaren negentig gaan de wegen van Hans en mij langzaam uiteen. Hans zal steeds meer een researcher gaan worden; ik ga mij veel meer op data-input toeleggen. Aan het einde van de jaren negentig verander ik zelfs van werkplek èn van standplaats. Rondom de eeuw- en millenniumwisseling werk ik in Houten bij het databedrijfje van PCM Uitgevers. Hans en ik bezoeken wel elkaars jubilea-etentjes. Eind december 1999 viert Hans zijn vijfentwintigjarig jubileum in een Portugees restaurant aan de Zeedijk. Een half jaar later doe ik hetzelfde in restaurant 'Mei Wah' in Amsterdam-Noord.
In september 2000 keer ik terug in de gebouwen aan de Wibautstraat. Zonder dat we het zelf beseffen, zijn Hans en ik dan aan de laatste tien jaar van onze o zo roemruchte krantenjaren begonnen. We zien elkaar mondjesmaat, maar hij is dus wel aanwezig als ik in 2005 op het terrasje van café 'Hesp' aan de Amstel mijn dertigjarig krantenjubileum vier. Dat geliefde krantenbedrijf van ons is dan al in handen gevallen van een hedgefonds, dat PCM Uitgevers helemaal leeg zal gaan trekken, met alle gevolgen vandien.
De bijl valt voor ons in het begin van de jaren 10. In 2010 wordt Hans ontslagen; een jaar later begint mijn tweede loopbaan als vrijwilliger in verpleeghuizen, mantelzorger voor Willem en postbezorger voor Postnl en verlies ik Hans dus helemaal uit het oog. Het is ex-collega Jan van Breda, die mij na mijn pensionering van zijn overlijden op de hoogte brengt. In de dagen daarna klappen er steeds meer 'Hans'-luikjes in mijn geheugen open en besef ik al snel, dat ik heel graag naar zijn uitvaart wil gaan.
De hoop, dat er in Trouw, onze oude werkgever, een familiebericht over het overlijden van Hans zal staan, blijkt echter ijdel te zijn. Als ik het gevoel heb, dat ik zijn uitvaart heb gemist, krijg ik tijdens het boodschappen doen ineens de ingeving om via LinkedIn contact met Saskia te zoeken. Tijdens de daaropvolgende wandeling naar huis koester ik de gedachte, dat die ingeving misschien wel van Hans zelf afkomstig is geweest. Dat vind ik eigenlijk best wel een vrolijke gedachte. Saskia reageert vrijwel onmiddellijk als ik om een connection via LinkedIn heb verzocht: een dag later sta ik dus toch voor die met kranten bedekte kist in die rouwkamer aan de Fred Roeskeweg...


MARTIN (2017)


Een jaar geleden, een dag na de dood van de door mij ook al hevig betreurde Wim Brands, overleed mijn ex-collega Martin. Dat schokte mij zeer. Martin was namelijk een fantastisch mens! Hij was heel aardig, heel beschaafd, heel attent, heel behulpzaam, behept met een heerlijke, droge humor en gezegend met een hele mooie schrijfstijl.
Behalve een fantastisch mens was hij gedurende tien jaar ook een fantastische collega. Hij fungeerde in die tien jaar als de wijzere, oudere man op de afdeling, als het altijd verstandige rustpuntje temidden van een aantal ambitieuze en niet altijd even verstandige jonge honden. Zijn vertrek in 1992, voortvloeiend uit de door hem hevig verfoeide Vut, veroorzaakte dan ook een leegte op de afdeling, die nooit meer zou worden opgevuld. Kortom: hij was in het zestig jaar durende bestaan van de door Annie M.G. Schmidt opgerichte afdeling met afstand de meest geliefde collega onder de journalisten van Het Parool en Trouw en natuurlijk ook onder zijn eigen collega's.
Ik koester mijn herinneringen aan de uren, dat we die afdeling met zijn tweeën hebben gerund. Jarenlang heb ik een soort van tussendienst gedraaid, waarbij ik van tien tot zes werkte en in de laatste twee uren van mijn werkdag als 'relief-pitcher' voor de avonddienstcollega fungeerde. De tussendienst met Martin was dus veruit de gezelligste tussendienst. Er was ook altijd wel genoeg gespreksstof tussen ons. We waren allebei slagerszonen, we waren allebei verzot op treinen en treinreizen, we waren allebei verzot op muziek en dachten over een heleboel dingen hetzelfde.
Hij sprak ook elke middag weer zijn waardering uit voor mijn aanwezigheid in de eerste uren van zijn avonddienst. Hij had, net als ik, last van faalangst en had om die reden een hekel aan die avonddiensten. Van mijn kant vond ik het natuurlijk heel plezierig om hem te kunnen helpen en om hem van advies te kunnen dienen als hij daar behoefte aan had. Ik heb dus vele leuke herinneringen aan Martin, maar als ik aan hem terugdenk, denk ik vooral terug aan de twee dagen, waarop hij zich als een enorme steunpilaar voor mij ontpopte. Hij had daar geen opzienbarende woorden of daden voor nodig. De eerste daad was een kalm schouderklopje op een januaridag in 1991, toen ik mij door toedoen van een dom mokkeltje in een heuse bestaanscrisis bevond; de andere daad was het achteloos uitspreken van een zinnetje, waarmee hij de strapatsen van dat domme mokkeltje - en eigenlijk alle strapatsen van alle domme mokkeltjes in mijn leven - heel simpel verklaarde en meteen ook voor altijd onschadelijk maakte.
Dat achteloos uitgesproken zinnetje heeft na al die jaren namelijk nog niets van zijn kracht verloren. Het is eigenlijk een toverzinnetje, want er is geen enkele vorm van neerslachtigheid tegen bestand. Telkens als ik aan dat zinnetje denk, brengt het altijd weer een brede glimlach op mijn gezicht teweeg. Dat bijzondere zinnetje was natuurlijk slechts de aanleiding om dit portretje te schrijven. De reden was de persoon, die hij was, want ook ik heb hem in het afgelopen jaar danig gemist en ook ik zal hem nooit, maar dan ook nooit vergeten. Hij heeft deze kleine ode dus meer dan verdiend!


REISGEZELLIN (2003)


Ik dacht aan haar,
toen ik die avond door het Beierse Woud reed.
Ik dacht aan haar,
toen ik op dat bankje aan de Moldau zat.
Ik dacht aan haar,
toen ik langs die Freiburgse Bächle liep.
Ik dacht aan haar,
toen ik langs het sterfhuis van Tsjechow reed.
Ik dacht aan haar,
toen ik in die Baselse McDonald's zat.
Ik dacht aan haar,
toen ik door die stille straten van Bern liep.

Kortom: zij zit in mijn bloed, en ik draag haar overal met mij mee.


EEN KOSTBAAR GESCHENK (2017)


Het duurt even, voordat zij mij opvalt. Hoewel ik al jaren twee keer per dag in de Aart Hendrik op het Mosveld kom, zie ik pas in de lente van 2015, dat die kleine, langharige caissière van Marokkaanse afkomst toch wel heel veel op Marjon lijkt. Ik ga tamelijk verstandig met die ontdekking om. Ik schat haar op een jaar of 17, 18, dus ik ben dus zeker meer dan veertig jaar ouder dan zij. Toch kan ik mijn ogen vaak niet van haar afhouden als ik in de rij voor een kassa sta. Ik vind dat heel plezierig, ook al vormen de herinneringen aan Marjon nog steeds een fors en een bij tijd en wijle schrijnend litteken op mijn ziel.
Tot mijn grote verrassing blijven mijn weemoedige blikken niet onopgemerkt, want als het filiaal voor een jaar naar een tijdelijk gebouw aan de Meidoornweg is verhuisd, begint zij die blikken ineens te beantwoorden. Dat brengt mij – dat moge duidelijk zijn – danig van mijn stuk. Ik schijn als zestiger nog steeds wel een 'lekker ding' te zijn, maar de kracht van mijn sexappeal is al decennialang even sterk als mijn onvermogen om daarmee om te gaan en die tot vele tantaluskwellingen aanleiding gevende combinatie van factoren zal waarschijnlijk nooit uit de wereld worden geholpen. Dat gebeurt nu dus ook niet. Ik geef mij volledig aan de flirt met de jeugdige caissière over, zonder ooit tot een amoureus initiatief over te gaan. Het leeftijdsverschil vormt natuurlijk het voornaamste struikelblok. Een langdurige, al dan niet met kinderen gezegende relatie kan ik haar niet bieden en de gedachte aan een one-nightstand met dat leuke, jonge grietje heeft iets obsceens in mijn ogen, dus blijf ik mij bescheiden en terughoudend opstellen. Het kan haar vermoedelijk niet veel schelen. Ik zie haar regelmatig glimlachen als ik het filiaal binnenloop en ik scoor regelmatig een werkelijk stralende glimlach als ik bij haar kassa heb afgerekend. Ik ben daar telkens weer volkomen flabbergasted over...
In de daaropvolgende weken herbeleef ik de eerste, fantastische weken met Marjon en ik geniet daar met volle teugen van! De platonische idylle blijft ook voortduren, totdat het filiaal van Aart Hendrik in juli 2016 weer naar het Mosveld verhuist. Die verhuizing valt zo ongeveer samen met het einde van het contract van de caissière. Na die verhuizing zie ik haar niet meer. Ook daar ga ik redelijk nuchter mee om. Er heeft dus echt niet meer ingezeten dan een leuke flirt en ik ervaar de herinneringen aan die kleine caissière als een kostbaar geschenk, als een fris ruikend zalfje, dat ik naar believen over het 'Litteken van Marjon' kan smeren.
Een paar maanden later zie ik mij genoodzaakt om van supermarkt te veranderen. Een gênant incident met een beveiligingsbeambte, die mij ten onrechte van diefstal verdenkt, is daarvan de oorzaak. Lang, heel lang geleden is het kruidenierszaakje van mijn overgrootvader door de oer-Aart Hendrik weggeconcurreerd en die wetenschap fungeert nu, ruim honderd jaar later, als een hele goede, tweede reden. Ik kan nu eindelijk de broodnodige solidariteit gaan tonen jegens mijn ongelukkige overgrootvader.
Ik ervaar de overstap naar de nieuwe Deen-supermarkt op het Mosveld dan ook als een verademing, of sterker nog: als een warm bad. Wat mijn gevoel van welbehagen nog danig versterkt, is een korte ontmoeting met de ex-caissière van Aart Hendrik bij een van de kassa's. Zij is echter geen klant, want zij heeft geen tas of boodschappen bij zich en zij loopt meteen door naar de uitgang, onderwijl druk telefonerend via haar smartphone. Die ontmoeting maakt mij nog blijer dan ik al ben; zij woont dus in de buurt en ik zal haar vast nog wel een keer gaan tegenkomen, in of bij de Deen.
Die verwachting komt sneller uit dan ik verwacht: op de woensdag daarna zie ik haar in de broodafdeling van de Deen, niet als klant, maar in haar hoedanigheid van nieuwe medewerkster! Zij doet net, alsof zij mij niet kent, hetgeen ik haar natuurlijk niet kwalijk neem en ik ben zelf te verbouwereerd om iets meer te zeggen dan een nauwelijks verstaanbaar ''Hoi!'' In de dagen daarna blijft zij mij negeren en het duurt toch wel een paar weken, voordat we daadwerkelijk de draad oppakken, die we in juni 2016 aan de Meidoornweg hebben laten vallen.
Nu zijn we alweer negen maanden verder. Soms negeert zij mij, soms flirten we met elkaar, maar telkens als ik de Deen binnenga, zweeft er een blije, verwachtingsvolle glimlach om mijn mond. Want elke keer als we wèl met elkaar flirten, schuurt zij met veel bravoure een hoekje van het Litteken van Marjon af en daar ben ik haar heel dankbaar voor! En o... o.... wat ben ik blij, dat dit kostbare geschenkje mij rond mijn zestigste verjaardag ten deel is gevallen. Ik heb vele, vele Pauline Viardots gekend en ik heb nu eindelijk ook mijn eigen Maria Sawina...


CHRISTY'S DIERENCOLUMNS


ODE AAN EEN PARKIET (2017)

Dennis heeft maar één foto van haar, een kleine, gescheurde zwart-witfoto. Zij zit op haar kooi, die op de eettafel in zijn ouderlijk huis staat, met haar rug naar de camera toegekeerd en zij kijkt nieuwsgierig uit het raam. Dennis zit achter haar, met ongekamde haren en in zijn pyjama. In de blik, waarmee hij naar haar kijkt, strijden liefde en zorgzaamheid om de voorrang. Op geen enkele foto is beter te zien, hoe gek hij op dieren is, hoe belangrijk ze voor ons zijn geweest en hoe belangrijk ze nog steeds voor ons zijn.
Zij is een van de eerste parkieten van Dennis. Hij heeft haar eind 1966 van zijn oudere broer Willem gekregen, samen met een andere parkiet. Die andere parkiet is een wit, gemeen en bijtgraag loeder. Zij is echter anders: liever, veel liever en ook veel tammer. Willem heeft haar gekortwiekt, voordat hij haar aan Dennis heeft gegeven en Dennis heeft haar daarna zonder veel moeite kunnen temmen. Zij zit dus regelmatig op zijn vinger, hoofd en schouders en hij kan haar op stille zondagen, zoals op de foto is te zien, dus ook kalmpjes bewonderen als zij op haar kooi zit te relaxen.
Zijn tamme parkiet is gedurende vier jaar een nietig, maar ferm ankertje in het leven van Dennis. Hij mist zijn lieve stiefmoeder bij wie zijn vader, Willem en hij drie jaar hebben gewoond, hij wordt al jaren gepest op school, hij heeft vele gebitsproblemen en hij voelt zich dus niet al te gelukkig. Maar zijn parkiet is er dus ook, evenals zijn grootvader, die als tachtigjarige nog steeds een enorme steunpilaar voor hem is. Zijn grootvader en zijn parkiet vormen tezamen de basis van zijn bestaan. Met hen in zijn leven kan hij dat niet altijd gemakkelijke leven toch wel aan.
Maar zijn grootvader en zijn parkiet worden ouder en ouder en takelen tegelijkertijd af. Ze blijven net lang genoeg leven om Dennis naar het begin van zijn volwassenheid te begeleiden. Op 18 september 1970 wordt hij voor even smoorverliefd op een blonde, mollige schoonheid en precies tien dagen later maakt hij een eind aan de pesterijen op school door zijn ergste plaaggeest letterlijk naar de strot te vliegen. Daarna is hij sterk genoeg om van zijn grootvader en zijn lievelingsparkiet afscheid te kunnen nemen.
Zijn grootvader sterft op 23 november 1970, zijn parkiet volgt acht dagen later. Hij begraaft haar in een plantsoen aan de Klimopweg. Hoewel hij huilt als hij afscheid van haar neemt, kan hij dit verlies ook wel dragen. In de weken daarna keert hij nog een paar keer naar het kleine graf in het plantsoen terug om over haar te rouwen. Daarna herneemt het leven zijn normale loop en kan hij haar loslaten. Het plantsoen bestaat allang niet meer, maar de aanblik van de plek, waar hij bijna vijftig jaar geleden zijn lievelingsparkiet heeft begraven, kan hem soms nog steeds ontroeren.

BIRDS! (2017)

In december 1972 treedt Dennis voor het eerst als tijdelijk postbezorger in dienst bij de PTT. Zijn depot ligt zeker niet naast zijn deur, integendeel: het ligt op acht kilometer van zijn huis en het is eigenlijk niet meer dan een garage voor één auto. Een tafeltje, een stoel, zes stellages voor de postzakken, een afvalbak, drie rolcontainers en wat schoonmaakattributen, meer staat er niet in.
Dennis heeft drie redelijk makkelijke wijken: een kleine ochtendwijk en twee, tamelijk grote middagwijken. Hij brengt vrij veel tijd door in het depot en het duurt niet lang, voordat hij vriendschap sluit met een paar vogels. Dat 'een paar' is eigenlijk een joekel van een understatement, want het is bij alle duiven en kraaien in Amsterdam-Slotervaart al heel snel bekend, dat er in dat postdepot aan de Maassluisstraat nu een hele jonge en hele aimabele postbezorger rondloopt, die van maandag tot en met zaterdag kwistig met brood strooit. Dat blijft dus niet zonder gevolgen...
Het merendeel van zijn collega's heeft geen problemen met de vogelhobby van Dennis. Eén overigens heel aardig meisje klaagt er wel af en toe over en uiteindelijk krijgt Dennis van Eric, de vriendelijke depothouder, het verzoek om niet meer met brood te strooien. Na enig nadenken besluit hij om dat verzoek niet in te willigen. Het verzoek komt namelijk van Eric zelf en niet van Gé, de meestal joviale en soms nogal autoritaire teammanager, voor wiens woedeaanvallen hij toch wel een beetje bevreesd is. Dat klinkt een beetje dociel en dat is het natuurlijk ook. Gé heeft overigens ook Paul van Loon wel eens de stuipen op het lijf gejaagd; Dennis bevindt zich, wat dat betreft, dus in goed gezelschap...
Na een paar dagen heeft Dennis zowel onder de kraaien als onder de duiven een favorietje uitgekozen. Bij de duiven is het Peter, bij de kraaien is het Manda. Peter is een forse, zeer assertieve duif, die het depot als zijn tweede huis beschouwt en regelmatig op een stellage zit als hij het brood uit de hand van Dennis eet. Dennis is zeer gesteld op Peter, maar Manda ligt nog wat dichter bij zijn hart. Zij heeft namelijk een verfrommeld of misschien wel verbrijzeld rechterpootje en zij kan dus moeilijk lopen. Zij heeft echt iets heel aandoenlijks als zij naar een stukje brood hinkt. Dennis trekt – dat moge duidelijk zijn – zowel Peter als Manda voor bij het eten geven en hij krijgt daarin al snel een zekere handigheid, waarmee hij vooral Manda veel plezier doet.
Zijn dienstverband bij Postnl duurt dus maar een paar weken en gedurende die paar weken blijven Peter en Manda Dennis trouw op elke werkdag bezoeken en geeft hij ze trouw op elke werkdag te eten. Na afloop van zijn dienstverband bezoekt hij ook voor Peter en Manda nog een aantal keren het depot. Hoewel hij ze daar inderdaad nog een paar keer heeft gezien en ze toen ook wat brood heeft gegeven, heeft hij nu dus besloten om ze maar los te laten. Nu hij elk weekend bij ons de kippen verzorgt, heeft hij nu ook wel genoeg dieren om te vertroetelen en te verzorgen...

TWEE PIZZERIAKATTEN (2017)

Vanaf september 1990 zien we Gompy, een ietwat mollige, cyperse poes, eigenlijk wel elke week. Zij woont dan al zeven jaar in de allerbeste pizzeria van Nederland: pizzeria 'San Remo' aan het Mosveld in Amsterdam-Noord. Zij is daar de kat, die overdag en 's nachts de muizen op een afstand moet houden. Hoe zij dat doet, weten we niet, want zij is zo'n beetje de meest suffigee kat van de hele wereld.
Zij is om die reden tegelijkertijd ook een van de liefste katten van de hele wereld. Zij laat zich graag aaien, zij begroet ons regelmatig door even op onze tafel te springen en mij een kopje te geven en zij ligt regelmatig op onze tafel en naast onze borden te slapen. De avonden, waarop dat gebeurt, zijn onze meest duidelijke en tegelijkertijd ook mooiste herinneringen aan haar.
Haar hele leventje valt samen met de beste periode in ons leven. De Gompy-jaren zijn gelukkige jaren, met heel veel liefde, heel veel geluk en zonder ziektes of nare sterfgevallen. Het einde van dat niet-zo-spannende leventje van Gompy in maart 2000 laat ook om die reden een leegte in ons achter. Die leegte is zelfs door Simba, haar zeer charmante opvolgster, nooit helemaal opgevuld, want nu Gompy al zeventien jaar dood is, blijkt zij dus toch echt een permanent plekje in ons hart te hebben gekregen. Dat is, hoe dan ook, een goede reden om nog één keer bij haar kalme bestaan stil te staan en dat is dus bij deze gebeurd.
Een half jaar na de dood van Gompy neemt Simba dus haar intrek in 'San Remo'. Thuis hebben we twee maanden daarvoor een cyperse kat voor een lapjeskat moeten inruilen. In 'San Remo' gebeurt hetzelfde, want Simba is een kleine lapjeskat, een fel, tenger opdondertje van een jaar of vier, vijf. Het duurt echt wel een poosje, voordat we aan haar zijn gewend geraakt, maar naarmate de jaren vorderen, wordt zij steeds rustiger en tammer. Veel tammer. Zij breekt het ijs door ons, staande op haar achterpootjes, regelmatig stukjes kaas en stukjes lamsvlees af te bietsen en uiteindelijk springt zij op een dag gewoon maar op mijn schoot en laat zij zich mijn geaai vervolgens met veel plezier welgevallen.
Ons samenzijn heeft in de jaren daarna veel van een lang uitgesponnen ritueel weg. Voor het eten zit zij op mijn schoot, als we eten, zit zij naast mijn stoel en voorzien we haar van stukjes kaas en stukjes lamsvlees en na het eten zit zij weer op mijn schoot, waar zij dan blijft zitten, tot we onze twee espresso's hebben genuttigd en ik haar weer met veel wederzijdse tegenzin op de vloer moet neerzetten, omdat we toch echt naar huis moeten gaan.
Er zijn in de daaropvolgende jaren periodes, waarin zij minstens zo belangrijk voor ons is als onze toenmalige huiskatten, de vrolijke Tum Tum en de sullige Boris. We verliezen in de Simba-periode eerst mijn vader in 2004, daarna Tum Tum in 2007 en tenslotte mijn oudste zwager At in 2008. Aan het einde van 2009, als ik al een poosje worstel met maagproblemen, is haar bestaan een lichtpuntje, waaraan we ons voortdurend kunnen optrekken. We ervaren dat het sterkst op de dag, dat we op weg naar een bloedafname langs de pizzeria lopen en haar daar even kunnen begroeten. Of zij ons op dat moment herkent, is niet belangrijk. Ik ben even afgeleid van de bacterie in mijn maag, waarvan ik binnen een paar weken zal worden verlost en voel mij meteen een stuk beter.
Ik ben de eerste klant bij wie zij op schoot zit en daarmee blijft zij heel lang doorgaan, ook als zij langzaam begint af te takelen en aan die gevreesde nierziekte blijkt te lijden. Zij is niet de enige kat in ons leven, die in die periode met die nierziekte kampt. Boris heeft in 2010 dezelfde, dodelijke kwaal opgelopen en we zien ook hem langzaam aftakelen. We weten zowel met ene als het andere ziektegeval naar vermogen om te gaan.
Hoewel ik Simba in het eerste kwartaal van 2013 nog elke woensdag mag vertroetelen, zullen we het einde van haar ziekte, in juli van dat jaar, niet meer meemaken. In dezelfde periode heeft Dennis maagklachten en moeten we besluiten om onze wekelijkse bezoekjes aan de pizzeria voorlopig te staken. Gedurende dat intermezzo, dat niet zo heel lang zal gaan duren, is zij een maand na de dood van Boris overleden.
Eigenlijk missen we haar nog steeds: zij is echt jarenlang een onmisbaar onderdeel van ons leven geweest en elke keer als we in de pizzeria zijn en we haar foto bij de bar zien hangen, gaat er toch echt een steek door ons hart. Wat het gevoel van weemoed dan danig tempert, is onze huidige huiskat: in Watka zien we heel veel van Simba terug. Ook Watka, een cyperse poes net als Miepie en Gompy, is zowel een fel opdondertje als een aanhankelijke schootkat. Watka is vermoedelijk in 2012 geboren, maar we kunnen ook niet helemaal uitsluiten, dat de nogal jeugdig ogende Watka op Simba's sterfdag is verwekt. Die vage notie van een mogelijke reïncarnatie blijven we toch maar koesteren. Je kunt immers nooit weten...

MUSKIE (2017)

Die eerste en enige ontmoeting tussen Muskie en ons vindt plaats in Broek in Waterland, tijdens onze vakantie in september 2009. Tijdens die ontmoeting bij dat lieflijke meertje midden in dat prachtige dorpscentrum van Broek in Waterland troggelt zij ons met een aantal andere eenden heel veel brood af. Dennis en ik zijn onmiddellijk verzot op haar. Zij gedraagt zich heel lief en aanhankelijk en zij laat zich zelfs even aaien. Zij brengt daarbij weliswaar enig, protesterend gepiep voort, maar dat verhoogt haar aantrekkingskracht alleen maar. Hoewel we ons maar moeilijk van haar kunnen losscheuren, nemen we uiteindelijk toch afscheid van haar en haar vriendjes en vervolgen we ons fietstochtje door dat wonderschone Waterland.
In de dagen daarna tobben we een beetje over de enorme impact, die de ontmoeting met Muskie op ons heeft gehad. Zij is namelijk in geen enkel opzicht een speciale of bijzondere eend: elke muskuseend schijnt een lief en aanhankelijk karakter te hebben. Het probleem, voor zover daar al sprake van is, ligt geheel bij ons. Sommige beesten kunnen ons, net als bij Voskuil, tot tranen toe ontroeren. Soms zijn het hun daden, soms is het hun uitstraling en bij Muskie is het een combinatie daarvan.
De ontmoeting met Muskie brengt meteen het plan in ons naar boven om in de daaropvolgende winter elke zaterdag naar Broek in Waterland te fietsen en om haar daar dus elke week te voederen. Dat is er uiteindelijk niet van gekomen. We rouwen in die periode nog steeds om de dood van papa en mijn zwager At, ik heb die winter ook een paar lichamelijke problemen en Dennis heeft al jaren met een permanente reorganisatie op zijn werk te kampen en langzaam, maar zeker verdwijnt zij uit onze gedachten. Toch zijn we haar dus nooit helemaal vergeten en vandaag, precies drie jaar na onze eerste en vooralsnog enige ontmoeting, hebben we besloten om uit sentimentele overwegingen nog één keer naar Broek in Waterland te fietsen. Dat fietstochtje zal een kleine, maar passende, stille ode aan een lief beest gaan worden, wier bestaan een van de weinige lichtpuntjes in een verder nogal donkere levensperiode is geweest.

KATRIEN! (2017)

Zij komt elk jaar in juli, zij gaat ook elk jaar in juli weg en zij heeft elk jaar haar echtgenoot bij zich. Zij is, zoals Duckface uit 'Four Weddings and a Funeral' het eens uitdrukte, een 'serial monogamist', want zij heeft elk jaar een andere echtgenoot. Soms is het een sullig, ouder mannetje, soms is het een ten dode opgeschreven mannetje met een 'rectal prolaps', soms is het een kerngezonde, jonge God. Zij heeft er wel altijd goed de wind onder. Het brood, dat zij ons en onze buren afbietst, is in de eerste plaats voor haar; de kruimels zijn, bij wijze van spreken, voor hem.
Dennis en ik herkennen haar altijd aan het rechthoekige, kale streepje op de bovenkant van haar kop. Niet àlle woerden zijn altijd even lief voor haar geweest. Zelf houden we van haar, omdat zij telkens door onze straat loopt als we het ergens heel erg moeilijk mee hebben. In 2012 is het om mijn zwager Willem, die net een tweede beroerte heeft gehad, in 2013 is het om onze kat Boris, die net is overleden en in 2014 is het om onze kat Granaatje, die ongeneeslijk ziek is en nog voor het einde van de maand zal komen te overlijden. Alleen in 2015, het jaar van de kerngezonde, jonge God, kunnen we zorgeloos van Katrien genieten, omdat Willem alweer twee jaar in een heel goed verpleeghuis zit en het daar naar zijn zin heeft en wij sinds een klein jaar een hele jonge, hele gezonde kat in huis hebben.
Na 2015 hebben we onze vrolijke, tamme Straateend helaas niet meer gezien en we gaan er dus maar vanuit, dat zij ergens in 2016 is overleden. We kunnen daar wel mee leven. Stadseenden schijnen nu eenmaal niet zo oud te worden – vooral als ze door beminnelijke klunzen zoals wij regelmatig met brood worden bijgevoerd – en we hebben immers de foto's nog. Die foto's vormen dan ook een heel leuk en heel dierbaar aandenken aan Katrien!

MARINUS! (2017)

Een van de voordelen van de winter – een onderschat jaargetijde volgens mij – is de jaarlijks terugkerende aanwezigheid van een troep meerkoeten bij het Buiksloterwegveer. In de rest van het jaar schijnen ze in Rusland te verblijven, maar in de wintermaanden zitten ze dus bij de pont en geef ik ze, zo vaak als ik kan, te eten. Het zijn leuke, brutale beesten! De brutaalste onder hen staan altijd op je schoenen als je ze te eten geeft en ze schrikken er dan niet voor terug om in je broekspijpen te bijten als het wachten op dat eten te lang duurt.
Vanaf de winter van 2014 jaren fiets ik elke dag naar de plek, waar de meerkoeten verblijven. In die jaren maakt Marinus nog deel uit van de troep. Marinus is een al wat oudere meerkoet met een nogal toegetakeld rechterpootje. De voet ontbreekt namelijk. Vliegen gaat prima, zwemmen ook en hij kan ook, al fladderend, naar het water rennen als de troep door een hond wordt aangevallen en bedreigd. Staan is echter een probleem voor Marinus, die malle, manke meerkoet uit Rusland.
Hij valt dus regelmatig om als ik de troep te eten gaf. Die deerniswekkende aanblik leidt er vanzelfsprekend toe, dat ik hem altijd voortrek bij het eten geven. Ik ben daar zeer fanatiek in en ik heb daar ook een ietwat malle, ideologische reden voor. Elke keer als ik erin ben geslaagd om Marinus veel meer brood te geven dan de anderen, steek ik in gedachten een middelvinger op tegen Charles Darwin en diens infantiele evolutietheorie. Niks recht van de sterkste! Dit grappige, maar verzwakte beestje moet, koste wat het kost, door de winter heen worden geholpen en ik moet en zal daar een bijdrage aan leveren.
Ik slaag erin om dat drie winters vol te houden, maar in de lente van 2017 keert Marinus niet meer uit Rusland terug. Ik ben daar redelijk nuchter onder. Hoewel ik natuurlijk niet de beslissende factor voor zijn overleven tijdens die drie winters ben geweest, ben en blijf ik trots op die kleine bijdrage, die ik daaraan heb geleverd!

EEN DAG UIT HET LEVEN VAN WATKA (2023)

Ons gezin bestaat uit een gepensioneerde redactie-documentalist van zevenenzestig, een eeuwig luie huisvrouw van vijfenzestig en Watka, een nogal gezette, cyperse poes van elf. De dag voor Watka begint meestal om een uur of zes als Dennis en ik samen opstaan. Het eerste, wat Dennis doet, is een tabletje Losartankalium en drie knoflookcapsules innemen. Het eerste wat ik doe, is Watka een zakje natvoer geven. Dat zakje eet zij meestal in meerdere etappes op. De eerste happen eet zij in de keuken; het restant van het natte voer eet zij in de gang.
Zij heeft zo haar eigen vaste eetgewoontes en ook haar eigen vaste eetplekken. Het is namelijk wel de bedoeling, dat ik dat schoteltje met dat natvoer na die eerste happen in de gang zet. Dennis doet ook iets dergelijks voor Watka in die hele vroege ochtenduren. Hij zet het schoteltje met de harde brokken van Iams, dat de hele nacht voor ons bed heeft gestaan, voor het venster in de huiskamer. Als de schoteltjes niet op die twee vaste plekken staan, eet zij namelijk niet. Het komt ook wel eens voor, dat Dennis tijdens het eten van de harde brokjes naast het schoteltje moet gaan liggen. Met liggen bedoel ik ook echt liggen. Zitten is namelijk niet toegestaan. Hij mag gelukkig wel weer opstaan als zij is uitgegeten...
Als zij heeft ontbeten, drinken we zelf onze drie kopjes Crema-koffie van de Vomar. We zijn gek op dat koffieuurtje, waarbij we om rustig wakker te kunnen worden samen naar de suffige, maar zeer verslavende pauzemuziek van Teletekst luisteren. Na het koffiedrinken, het poepen en het douchen ontbijten wij ook. Soms houdt Watka ons gezelschap tijdens dat ontbijt, soms loopt zij echter meteen na haar vaste slaapplek: het voeteneind van het bed. Zij ligt dan op een oud regenjack van Dennis, dat al jaren permanent op die plek ligt. Zij slaapt dan best wel lang. Soms is zij even wakker om iets te drinken of om haar behoefte te doen. Soms is zij zelfs even heel actief. Dan jaagt zij op vliegen of rent zij een paar keer als een gek door het huis. Het grootste deel van de ochtend en de middag ligt zij echter te slapen.
Ergens tussen drie uur en vier wordt zij wakker en wil zij weer een schoteltje met natvoer. Dat is dus altijd hetzelfde voer: kip of kalkoen van Perfect Fit. Dat is het voer, dat zij veruit het lekkerste vindt. Het liefst zou ik haar 's ochtends ook de kip of de kalkoen van Perfect Fit geven, maar die wens heeft Dennis met een streng veto getorpedeerd. Hij wil dat Watka een beetje afvalt – zij weegt om en nabij de zes kilo – en daarom moet ik haar 's ochtends een ander soort en minder smakelijk natvoer geven.
Hoewel het hem al is gelukt om het derde zakje natvoer rondom het middaguur af te schaffen, blijft hij tobben over de forse omvang van ons oogappeltje. Overstappen op dieetbrokjes is echter uit den boze, omdat dieetbrokjes zouter en ook kleiner zijn dan de tamelijk grote 7+-brokjes van Iams. Die grote brokken zijn absoluut nodig om haar tandvlees gezond te houden. Om haar aan het eten te houden smeert Dennis ook om de vier dagen een druppeltje Dentisept op Watka's tandvlees. Dat blijkt namelijk ook noodzakelijk te zijn om haar tandvlees zo gezond mogelijk te houden. Het advies van de dierenarts was eigenlijk twee druppeltjes per week, maar daar heeft Dennis dus ook een eigen draai aangegeven. Het heeft gewerkt: zij heeft al een jaar geen tandvleesproblemen meer.
Na het kipzakje van Perfect Fit zit Watka een poosje op onze veranda of op balkonnetje. Na die frisse neus te hebben gehaald, begeeft Watka zich weer te rusten. Soms houden we haar gezelschap als zij op het bed slaapt, waarbij ik dan een boek lees en Dennis gitaarspeelt. We geven haar tijdens die vele slaapuurtjes regelmatig een knuffel, die soms zwijgend wordt aanvaard en soms met enig protest wordt geaccepteerd. Toch vindt zij het meestal wel prettig als we haar in de slaapkamer gezelschap houden. Zij knijpt regelmatig haar oogjes dicht als zij ons tijdens een hele korte waakpauze op bed ziet liggen.
Als we 's avonds in de huiskamer naar de televisie kijken, eet zij meestal een groot deel van de harde brokjes op. Zij eet over het algemeen de voorgeschreven hoeveelheid van die harde brokjes: één schoteltje met harde brokjes per dag. Haar overgewicht wordt vermoedelijk dus alleen maar door die twee zakjes natvoer veroozaakt. Helemaal overstappen op hard voer is echter ook geen optie voor Dennis. Een kat op leeftijd heeft een verhoogde kans op nierproblemen en er zit nu eenmaal meer zout in de harde brokjes dan in het natte voer. Meer harde brokjes maken de kans op een nierziekte groter; het natte voer blijven geven maakt de kans op suikerziekte groter. De ene ziekte is op termijn dodelijk, met de andere ziekte kan zij heel oud worden. De keus is dus niet zo moeilijk.
De eerste harde brokjes van de avond worden overigens altijd gevolgd door een niet zo langdurige knuffelpartij met Dennis, waarbij zij regelmatig heel ontspannen en met opgetrokken pootjes op haar rug gaat liggen en telkens weer meedogenloos uithaalt als Dennis zo dom is om haar in een verstrooide bui over haar buik te aaien. We worden allebei trouwens regelmatig gekrabd door haar, vooral als zij een speelse en levendige bui heeft. Het flesje jodium in het keukenkastje is weinig minder dan een eerste levensbehoefte voor ons.
Als ik om acht uur nog een bordje macaroni of spaghetti voor Dennis en mij kook – we volgen al vier jaar een heel gezond, maar zeer excentriek en volledig vegetarisch dieet – maakt Dennis de plastic- en de kartonnen kattenbak schoon. Hij ververst daarna de waterbakjes van Watka en legt ook verse harde brokjes op het daarvoor bestemde schoteltje neer. Voor het slapen gaan verhuist dat schoteltje weer naar de huiskamer. Soms eet zij dan nog een paar brokjes, soms ook niet. In de zomermaanden brengt Watka de nacht of in de huiskamer of op de veranda door; in de wintermaanden ligt zij 's nachts altijd op haar vaste plekje op het voeteneind van ons bed. Om een lang verhaal kort te maken: Dennis, Watka en ik leiden met zijn drietjes een zalig sleurleventje en we hopen daar nog jaren mee door te gaan!

TRUDY'S KIPPENCOLUMNS


HOW IT ALL STARTED... (2017)

Het verhaal over 'De kippen van Rozemarijn' begint eigenlijk met het verhaal over 'Het konijn van Reade'. In de vijftien maanden, dat mijn zwager Eric in revalidatieklinek Reade verblijft, zijn de 'wilde' konijnen in de tuin een voortdurende bron van vermaak voor hem, mijn man Dennis en mij. Een verblijf in de tuin, waarbij de konijnen zich niet laten zien, is een saai verblijf en leidt doorgaans tot een snelle gang naar de kroeg van Reade, waar ze overigens heerlijke koffie en appelgebak serveren.
Zijn de konijnen er wel, dan is het simpelweg observeren van etende of slapende konijnen al genoeg om de twee, soms nogal gestreste broers en het soms al even gestreste schoonzusje weer helemaal tot rust te brengen. De konijnen doen overigens wel wat meer dan alleen eten en slapen, want er lopen ook regelmatig jonkies door de tuin. Hoewel een paar van die jonkies waarschijnlijk ten prooi aan roofdieren valt, zullen we er toch een aantal zien opgroeien. De idylle in de aan het Vondelpark grenzende tuin wordt helaas wel eens verstoord. De konijnen worden regelmatig weggejaagd. Soms door luidruchtige kinderen, soms door een arrogante puber, die Dennis dolgraag op zijn arrogante bek zou willen rammen en soms door honden, die zo nodig hun jachtinstinct op onze oogappeltjes moeten botvieren. We dromen regelmatig van een bord, waarop de woorden "Op honden wordt gejaagd!" zijn geschilderd, maar van het fabriceren en het plaatsen van zo'n bord zal het helaas nooit komen.
We hebben een favorietje onder de konijnen. Het is een groot konijn, dat Dennis om een voor de hand liggende reden al snel 'Brownie' noemt. Hij is min of meer handtam. Hij eet echt uit onze handen en op alle mogelijke manieren. Soms graait hij het voor hem bestemde, witte bolletje zomaar uit mijn hand, soms leunt hij tijdens het eten met zijn voorpootjes tegen mijn scheenbeen, soms hangt hij daarbij helemaal over Erics schoen heen en laat hij zich zelfs even aaien. Hoewel ook de beminnelijke Brownie af en toe voor zijn leven moet rennen, zit hij na het eten meestal met half geloken oogjes bij ons te suffen, of doet hij in alle rust een dutje. Op dat soort momenten is de idylle in de tuin eigenlijk wel compleet.
Het enige minpuntje van onze Brownie-adoratie is het aankomende afscheid. Quirine, de briljante en nijvere transfermanager van Reade, is al maanden bezig om Eric in een verpleeghuis onder te brengen en ergens in maart komt een dame van Accolade in Reade op bezoek om kennis met Eric te maken. Die kennismaking valt van beide kanten bepaald niet tegen; daarna is het wachten op een openvallende plek in een tehuis van Accolade. Dennis en ik zien op tegen de komende verhuizing en het komende afscheid van Reade en Brownie, maar weten natuurlijk, dat het onvermijdelijk is.
Dat afscheid van Brownie voltrekt zich uiteindelijk op de nogal warme avond van maandag 3 juni 2013, acht dagen, voordat we Boris, oftewel de liefste kat van de wereld, zullen laten inslapen. De naderende dood van Boris maakt het afscheid van Brownie er zeker niet makkelijker op. Dennis en ik voelen weemoed over dat malle, vriendelijke beestje en wensen hem in stilte een heel lang en heel gezond leventje toe. Een dag later verhuist Eric naar de afdeling Rozemarijn in de Wijngaard, een verpleeghuis van Accolade in Bosch en Duin, en nemen een bok, een eend, twee zwijntjes, drie Vlaamse Reuzen en zes mooie raskippen de fakkel van Brownie & Co over. Op de dag na Erics verhuizing naar 'De Wijngaard' maken we kennis met die dieren ín de aangrenzende Dierenweide. We zijn meteen verzot op Miss Piggy en Porky, respectievelijk het witte en het zwarte zwijntje, we zijn meteen verzot op Gerrit, het bokje, dat eigenlijk Berend zou moeten heten, maar in werkelijkheid Sjakie heet en we zijn meteen verzot op Wammes, de extreem luidruchtige, altijd hongerige loopeend, die we abusievelijk voor een gans aanzien. De konijnen zijn ook wel leuk, maar lang niet zo leuk als Brownie en de kippen? Tja, we vinden ze eigenlijk maar saai...
Na een paar weken realiseren we ons, dat Gerrit als mannetjesgeit – eh... bokje dus – een heel bevoorrecht leventje leidt en dat hij voor hetzelfde geld ook voortijdig in een Spaans abattoir terecht had kunnen komen. Dat vinden we eigenlijk een onverdraaglijke gedachte. Het is een reden temeer om Gerrit en zijn page Wammes bij elk bezoek meerdere keren met wat brood te verwennen. De briljant bedelende Gerrit en Wammes stellen uiteindelijk ook de zwijntjes verre in de schaduw, waardoor Eric en wij ons voornamelijk met het vrolijke bokje en de vrolijke eend gaan bezighouden.
Tijdens de eerste Wijngaard-jaren moeten we in een tijdsbestek van veertien maanden van drie katten afscheid nemen. Onze omgang met de dieren van de Dierenweide in het algemeen en met Gerrit en Wammes in het bijzonder vormen dus een welkome afleiding voor ons. De eerste Facebook-berichten in het laatste kwartaal van 2015 over een verkoop van de grond, waarop de Dierenweide staat, brengen ons dan ook tamelijk van ons stuk. Het idee om eventueel afscheid te moeten nemen van de Dierenweide-dieren geeft onmiddellijk aanleiding tot veel melancholisch getob. Gelukkig krijgen we al snel zekerheid over hun lot. Dat gebeurt als we van Mijnie, de teammanager van Rozemarijn, het verzoek krijgen om als Kippenhokschoonmakers te gaan fungeren: de kippen, de enige Dierenweide-dieren voor wie nog geen regeling is getroffen, zullen namelijk naar de tuin van Rozemarijn gaan verhuizen.
Het afscheid van de andere dieren in januari 2016 verliest daardoor veel van zijn scherpe kanten. We missen ze echt wel, hoor! Die malle Gerrit en Wammes en die aandoenlijke Miss Piggy en Porky waren echt heel leuk en de aanblik van de onttakelde Dierenweide, waar ze jarenlang hun leventje hebben geleid, is ook niet echt plezierig, maar het (mede) zorgen voor die zes malle achterblijvers vormt een alleszins, adequate compensatie voor het gemis!

DE KIPPENHOKSCHOONMAKERS (2016)

Even voorstellen? Onze namen zijn Dennis en Trudy Harberts, beter bekend als Chickenman en Chickenwoman, oftewel de broer en schoonzuster van Eric, de schilder. We zijn een vrolijk echtpaar van zestig, we lezen graag, we fotograferen een beetje (maar wie doet dat niet tegenwoordig?) en we leven kalmpjes samen met Watka, een vier jaar oude en hele ondeugende, cyperse kat.
We zijn gek op die functie van 'De kippenverzorgers van Rozemarijn! We hebben de kans om voor zes, hele aimabele raskippen te kunnen zorgen onmiddellijk met beide handen aangegrepen. Klaartje1, Klaartje2, Klaartje3, Klara1, Klara2 en Willemientje, alias de Noorse Boskip, fleuren zowel Erics als ons leven danig op en we hopen dus vurig, dat ze nog heel lang rond de Wijngaard mogen rondscharrelen!
We vervullen onze officiële functie als 'De kippenverzorgers van Rozemarijn' meestal op dinsdag en zaterdag. Als we komen aanlopen en het kippenhok naderen, komen de Dames meestal allemaal naar ons toe rennen. Dat is – dat moge duidelijk zijn – een hartverwarmende aanblik. We begroeten ze dan ook altijd met open armen en spreken ze dan allemaal vriendelijk toe.
Als dank voor hun hartelijke ontvangst geef ik de Dames daarna te eten. Ik pak de voederbak, loop naar het werkhok tegenover de keuken van Rozemarijn en vul de voederbak met twee maatbekers met gewoon voer, één maatbeker met strooivoer en een handvol grit. Bij het teruglopen naar het hok let ik terdege op de zes Dames, die dan - welgemoed kakelend - voortdurend voor mijn voeten lopen. Het komt overigens toch wel eens voor, dat ik een van de Dames per ongeluk een licht schopje geef. Gelukkig heeft geen van de Dames in deze ooit van enige rancune blijk gegeven.
Daarna maakt Dennis het hok schoon. Hij trekt plastic handschoenen aan, verwijdert de vuile houtkrullen, de krant en de uitwerpselen met de hand en vervangt die weggegooide krant en houtkrullen door een nieuwe krant en nieuwe houtkrullen. Het schoonmaken van het hok is natuurlijk een vies karweitje, maar we zijn, behalve kippengekken, ook kattengekken en we maken al sinds 1980 kattenbakken schoon. We zijn dus wel wat gewend.
Tijdens die schoonmaakwerkzaamheden wordt Dennis regelmatig door de broedende Klaartje1 op zijn vingers gekeken. Hij vindt dat uitermate gezellig! Het is natuurlijk altijd leuk om tijdens het werk een beetje aanspraak te hebben. Gelukkig onthoudt zij zich doorgaans van commentaar op de kwaliteit van zijn schoonmaakwerkzaamheden. Hij zou zich vast heel beschaamd voelen als hij zou weten, wat zij werkelijk van zijn die schoonmaakwerkzaamheden vindt!
Na het schoonmaken van het hok vul ik de drie watertorens met schoon water en gaat Dennis de stoep schrobben, maar dat laatste is een nog smeriger karweitje dan het schoonmaken van het kippenhok en de details daarvan wil ik u, in mijn hoedanigheid van bij uitstek discreete vrouw, maar liever onthouden. Ik hoop, dat u mij dat niet euvel zult duiden!

DAG, MALLE KIPPIE! (2017)

Dennis heeft zelf slechts wazige herinneringen aan jou. Wat ik wel van je weet, weet ik dus van Eric. Ik weet dus, dat je ergens in 1960 uit een naburige kippenslachterij bent ontsnapt – door vanaf de wal in Erics kano te springen – en dat Eric je toen heeft meegenomen naar het huis van Dennis en Eric.
Ik weet, dat je daarna in een hok op zolder het restant van je leventje hebt geleid, ik weet, dat je heel lief en heel tam was, ik weet, dat je Eric overal achterna liep als hij je uit je kooi liet en dat je daarbij alles opvrat, wat je op de vloer vond, ik weet, dat je elke avond voor een poosje op zijn schoot zat te slapen en ik weet dus ook, dat je op een intens sullige en tegelijkertijd ook heel relaxte manier aan je einde bent gekomen.
Ondanks die wazige herinneringen aan jou treuren we soms nog steeds een beetje over de idiote manier, waarop je bent doodgegaan. We troosten ons dan maar met de wetenschap, dat je op het moment van je fatale alcoholvergiftiging al heel oud was en op een plezierig leventje op een boerderij kon terugkijken en dat je door je ontsnapping uit die kippenslachterij dat plezierige leventje toch maar mooi met een jaar hebt weten te verlengen.
Uiteindelijk ben je door die heldhaftige ontsnapping ook op niemands bord beland, omdat je na je dood, in dat nogal onooglijke plantsoen aan de Klimopweg, een fatsoenlijke begrafenis hebt gekregen. En ook dat is natuurlijk een troostgevende gedachte, hè?

WILLEMIENTJE (2017)

Wat Kippie was voor Eric, is Willemientje voor ons. We weten niet, tot welk ras Willemientje hoort, maar we duiden haar meestal maar aan als de 'Noorse Boskip' van Rozemarijn. Zij heeft iets over zich, wat ons zeer vertedert. Het is iets, wat we ook in onszelf herkennen: zij is namelijk een 'loner', oftewel de enige, echte outcast onder de zes Dames. Zij is, behalve de liefste, de mooiste en de kleinste, vermoedelijk ook de jongste van de Dames is en zij moet om die reden natuurlijk onderaan de pikorde staan. Dat valt vooral op als ik de Dames te eten geef. Het wordt haar bij die gelegenheden regelmatig hardhandig duidelijk gemaakt, dat zij op haar beurt moet wachten.
De aanblik van die afstraffingen gaat ons als doorgewinterde, maar overgevoelige dierengekken door merg en been. En dus ben ik haar de laatste weken maar een beetje aan het helpen bij het eten geven. Telkens als zij door een van haar 'zusters', meestal Klaartje2, van de voederbak wordt weggejaagd, pak ik wat voer uit de voederbak en strooi ik het voor haar neer. Zij is mij daar zichtbaar dankbaar voor. Zij begint er zo langzamerhand ook op te rekenen, dat ik voor haar in de bres spring en zij laat het mij dan ook altijd weten als zij hulp nodig heeft.
De laatste week is er echter een klein wonder gebeurd. Zij wordt nu door de beide Klara's, de twee donkerbruine akela's onder de Dames, getolereerd bij het eten! Ik koester een beetje de illusie, dat mijn hulpacties de oorzaak van dat wonder zijn. Helaas heeft ook deze medaille een keerzijde, want nu wordt Klaartje3, de liefste van de drie witte werksters onder de Dames, soms van de 'voedertrog' weggejaagd. Eigenlijk zou ik nu voor Klaartje3 in de bres moeten springen, maar dat kan ik dus niet opbrengen. De charmes van ons steeds tammer wordende oogappeltje zijn te sterk voor mij, dus heb ik besloten om Klaartje3 maar in haar sop te laten gaarkoken. Hoewel dat naar objectieve maatstaven gemeten natuurlijk heel gemeen van mij is, zie ik daar zelf toch wel de redelijkheid van in, want wat is het nut van het hebben van oogappeltjes als je ze niet af en toe mag voortrekken?

ARIE! (2017)


Vlak na de verhuizing van de Dames naar de tuin van Rozemarijn krijgen ze gezelschap van een piepjonge haan. Dat kan ze aanvankelijk niet echt bekoren. De eerste weken moeten een hel voor het arme jochie zijn. Het duurt dus even, voordat het haantje zijn draai heeft gevonden. De eerste met wie hij het goed kan vinden, was Willemientje, die andere outcast onder de Dames en uiteindelijk draaien ook de andere Dames bij.
Dennis en ik sluiten het beest onmiddellijk in ons hart. Dennis heeft ook al snel een naam voor hem bedacht: Arie. Het is – hij geeft het eerlijk toe – een ietwat stompzinnig eerbetoon aan een ex-voetballer aan wie hij eigenlijk een enorme hekel heeft. Het eerbetoon is, behalve stompzinnig, ook zeer misplaatst. Het haantje heeft namelijk niets van de arrogantie van de ex-voetballer; hij is echt oneindig veel aardiger. Eric is overigens al even verzot op Arie. En niet ten onrechte: Het haantje paart een mooi uiterlijk aan een zeer klunzige manier van doen, die op een verregaande mate van bijziendheid lijken te duiden. Ook hij is al snel heel tam en ook hij zit in de avonduren soms urenlang naast Erics rolstoel.
Dennis en ik maken in de daaropvolgende weken vele foto's en filmpjes van Arie. We doen dat vooral, omdat we het vermoeden hebben, dat zijn verblijf in de tuin van Rozemarijn niet zo heel lang zal gaan duren. De reden van dat vermoeden ligt voor de hand: hij is, behalve een hele leuke haan, ook een hele extraverte haan. Voor Dennis en mij is dat een reden om uitgebreid over de toekomst van Arie te tobben en dat doen we dan ook; telkens als ik hem hoorde kraaien, heb ik de nauwelijks te onderdrukken neiging om een luidkeels "HOUD JE KOP!" naar zijn kop te slingeren.
Arie's verblijf bij de Dames zal door toedoen van een hanenhatende bewoonster inderdaad niet veel meer dan zes weken duren en na zijn vertrek moeten Dennis en ik toch wel even iets wegslikken. We vind het ook een beetje zielig voor Willemientje. Ons mooie oogappeltje is na de interventie van de in- en ingemene hanenhaatster haar eerste vriendje kwijtgeraakt en daarmee waarschijnlijk ook het vooruitzicht om zich eindelijk een keer voort te kunnen planten. Nu, ruim een jaar na zijn vertrek en een half jaar na het vertrek van de in- en ingemene hanenhaatster, kunnen we nog steeds een beetje weemoedig worden over die malle, kippige Arie en bewaren we de foto's en de filmpjes van hem op maar liefst twee laptops en één smartphone en daarnaast ook op Google Drive, Faceboek en Twitter. Eén ding is dus wel zeker: zijn bestaan is niet onopgemerkt gebleven...

KLAARTJE3! (2017)

Op Erics verjaardag overlijdt Klaartje3. Dennis vindt haar in het broedhok, in een houding, waarin we vroeger menig parkiet hebben gevonden: met haar koppie weggedoken in een hoek. In dit geval is er iemand, die de wacht bij de overledene houdt en tegelijkertijd ook nog twee eieren legt: Klaartje2. Zij neemt haar dodenwake-taak overigens serieus op. Zij pikt Dennis een paar keer nogal venijnig in de vinger als hij met die vinger Klaartje3 in beweging probeert te krijgen.
Een uur later, nadat we met mijn dierbare broer en zwager, schoonzus en nicht koffie en taart hebben genuttigd, dringt het pas tot Dennis door, dat hij een uur daarvoor in een kippenlijkje heb zitten porren. Ik meld het sterfgeval aan Gerlinda1 en uiteindelijk wordt de van een lunch genietende tuinman verzocht om Klaartje3 uit het hok te halen en te begraven.
Het duurt nog een half uur, voordat die verwijdering en die begrafenis daadwerkelijk plaatsvinden en Dennis aan het schoonmaken van het hok kan beginnen. Hij verwijdert en vervangt uiteindelijk alle houtkrullen, hij boent het hele hok flink schoon en gooit de eieren van Klaartje2 weg. We hebben inmiddels een trieste ontdekking gedaan: de overledene is onze favoriete, witte Barnevelder, oftewel het meest zachtmoedige en meest vriendelijke kippetje onder die witte werksters. Toch is er aanvankelijk van verdriet of medelijden eigenlijk geen sprake bij ons. Klaartje3 heeft immers een fantastisch leventje, een kalme dood en een fatsoenlijke begrafenis gehad en de sentimentele dierengekken in ons nemen daar zonder morren genoegen mee.
Een dag later slaat de weemoed uiteindelijk wel toe en zitten we in iets, wat we een milde rouwstemming noemen. Wat de weemoed een beetje tempert, is natuurlijk het besef, dat zij een heel ander leventje had kunnen leiden en dat zij in het uiterste geval ook op ons bord terecht had kunnen komen in plaats van in een graf op de Algemene Dierenbegraafplaats van de Wijngaard. Toch kan ook dat besef ons er niet van weerhouden om bij elk bezoek aan de Wijngaard even bij dat kleine graf stil te houden en om dan ook in gedachten nog even stil te staan bij dat kalme, rimpelloos verlopen leventje van Klaartje3!

WEGGELOPEN! (2017)

Vanochtend worden we bij het naderen van Rozemarijn alleen door Willemientje begroet. Zij begeleidt ons, met de haar kenmerkende vriendelijkheid, tot de deur en blijft daar op ons wachten, tot we met een gevulde voederbak terugkomen. Daarna trippelt zij met ons mee op onze gang naar het hok.
''Zij houdt van jullie!'', voegt de pauzerende Jacolien mij toe.
''Het is wederzijds, hoor!'', zeg ik grinnikend terug.
Op de weg naar het hok komt Klaartje2, luid kakelend, naar ons toe rennen. Zij neemt onmiddellijk het voortouw bij het eten en dwingt Willemientje om buiten het hok te blijven staan. De pikorde leek een paar maanden daarvoor door mijn toedoen een beetje verstoord te zijn, maar dat is dus slechts schijn geweest. Elke keer als ik de kippen hun voer geef, moet ik op een andere plek het voer voor Willemientje neerstrooien. Ik doe dat natuurlijk graag en ook op die dag blijf ik, als Dennis het hek schoonmaakt, een oogje in het zeil houden.
De drie andere kippen, Klara1, Klara2 en Klaartje1, zijn dus afwezig en blijven ook afwezig gedurende bijna onze gehele Wijngaard-shift. Het geeft ons een vaag gevoel van onrust, dat we kunnen beteugelen, tot we met Eric de heerlijke Rijstebrij met krenten heb gegeten en met hem naar de Brasserie zijn geweest. Na dat bezoek aan de Brasserie beginnen we toe te geven aan onze ongerustheid over de drie weglopers. We hebben vele sinistere visioenen, vooral over drie vossen, die alle drie een spartelende kip in hun bek hebben en uiteindelijk melden we de vermissing van het drietal aan Jacolien.
Zij stelt ons meteen gerust: zij heeft het illustere drietal gezien. Ze lopen aan de andere kant van Rozemarijn, op een mooi, glooiend paadje in de tuin. We lopen er naartoe en vinden ze inderdaad op het aangewezen paadje. We zijn heel blij om ze te zien! De blijdschap lijkt gelukkig wederzijds te zijn, want ze rennen meteen naar ons toe.
''Dag, lieve meisebeesies!'', zeg ik, een ietwat gênante koosnaam gebruikend, ''Zijn jullie een beetje verdwaald?''
Hun vrolijke gekakel klinkt ons als muziek in de oren. Het gekakel ontroert ons ook; voor ons is dat een teken, dat ze alle vijf diep in ons hart zijn gaan zitten. Ze volgen ons ook meteen en na wat heen en weer geloop, wijzen we hen de kortst mogelijke weg naar het hok en lopen ze uiteindelijk een voor een het hok binnen, waar hen een slechts voor de helft gevulde voederbak wacht. Ze lijken er niet mee te zitten. Een kwartiertje later liggen ze alle vijf op hun favoriete plek in de tuin, heel tevreden en ingegraven in de tot modder getransformeerde aarde en kunnen we na een laatste koffie in de Brasserie met een gerust hart huiswaarts keren.

WILLEMIENTJE EN DE BUIZERD (2017)

De dag begint al slecht. Tijdens het checken van mijn Facebook-prikbord stuit ik op een filmpje over een gruwelijk mishandelde, jonge hond in Zuid-Afrika, die uiteindelijk toch is gered en een goed tehuis heeft gevonden. De confrontatie met het leed van de hond hakt er echter zodanig in bij ons, dat het happy-end er eigenlijk al niet meer toe doet.
Gedurende de hele ochtend koesteren Dennis en ik een diepe haat jegens de gehele mensheid. Dat is niet iets, wat van de laatste tijd is. We zijn sinds een paar jaar overgevoelig voor dierenleed, vooral als het door mensen wordt veroorzaakt. We draven daarin ook wel een beetje door: we raken de laatste tijd zelfs al geïrriteerd als jonge kinderen achter duiven aan rennen...
Een paar uur later worden we hardhandig tot de orde geroepen. Een mailtje van Maaike meldt heel slecht nieuws over Willemientje: zij is door een buizerd gegrepen. Maaike en Eric zijn nog op zoek gegaan naar haar, maar hebben alleen maar heel veel veren gevonden. Hoewel Maaike nog wel een slag om de arm houdt - Willemientje zou ergens in een hoekje of onder een struikje verscholen kunnen zitten – gaat zij er eigenlijk wel van uit, dat het voor Willemientje afgelopen is.
Het nieuws daalt nauwelijks in bij ons. We prenten ons, net als bij de dood van Klaartje3, opnieuw in, dat zij een mooi leventje heeft gehad en dat zij allang dood had kunnen zijn geweest als Maaike bij het uitzoeken van de kippen voor Rozemarijn voor een andere Noorse Boskip had gekozen en dat lijkt wel weer te helpen. Toch stuur ik een mailtje terug, waarin al wat emotie doorheen klinkt:

''Hoi, Maaike,

Oef, dat is wel effe schrikken! Zij heeft een mooi, lang leventje gehad, zeg ik nu heel stoer tegen mijzelf, maar Dennis en ik zullen het er wel een paar dagen een beetje moeilijk mee hebben.”

Groetjes, Trudy''

Ik verzend het mailtje en Dennis en ik beseffen ineens, dat onze mensenhaat is verdwenen. De natuur is immers net zo wreed als de mens. Ik zet mijn laatste foto van Willemientje op mijn Facebook-prikbord - met als titel Willemientje, 2010-2017 - en voeg er geen commentaar aan toe. Wat er de komende dagen door ons heen zal gaan, weet ik nog niet, maar ik ben, hoe dan ook, niet van plan om mijn rouw over Willemientje met mijn Facebook-vrienden te delen.
Ik check daarna opnieuw mijn Yahoo-app en zie een tweede berichtje van Maaike in mijn inbox staan. De inhoud daarvan is heel anders dan de vorige:

''Wees gerust, ze leeft!!! Ik kijk net in het hok en daar loopt ze, enigszins verschrikt, het trapje op om een eitje te leggen.''

Daar zijn Dennis en ik - dat moge duidelijk zijn - heel blij mee. Mijn antwoord duidt daar al op:

''Hahaha! Oei, dat moet ik snel mijn in memoriam op Facebook gaan rectificeren ;-) ;-) ;-)''

Het antwoord komt snel:

''Hahahaha, wat een blijdschap! Eric is ook heel erg blij, maar ook wat bezorgd en heeft de kippen voor vandaag maar opgesloten. ;-)''

Ik betuig mijn instemming met die handelwijze en daarna dringt het meteen tot ons door, wat dit krankzinnige kwartiertje tot gevolg zal gaan hebben. Het schuurt al een poosje, dat Eric en wij regelmatig naar de vrolijke capriolen van de Dames kijken, terwijl we alle drie een smakelijke kippendij eten en Dennis en ik hebben al besloten om alleen nog maar het vlees van scharrelkippen te eten, maar nu is ook dat een gepasseerd station. Je kunt niet én om de dood van een geliefde scharrelkip rouwen én tegelijkertijd regelmatig het vlees van een andere scharrelkip eten. Ook die scharrelkip zou immers de charmes en het lieve, zachtmoedige karakter van Willemientje kunnen hebben. Helemaal stoppen met het eten van kippenvlees is dus de enige optie. De behoefte om dat besluit vast te leggen, is te sterk om te weerstaan en dus zet ik eerst de volgende rectificatie onder Willemientjes foto op Facebook:

''Rectificatie: Zij is niet dood, zij leeft! Zij is aan de buizerd ontsnapt...''

En een kwartier later volgt dit tekstje:

''Dit is het Teken van Boven geweest! We eten voortaan geen kippenvlees meer...;-)''

De rest van de middag besteden we aan het kijken naar de Robert Johnson-dvd van Eric Clapton en daarna eten we op het zonovergoten terrasje van 'San Remo' een overheerlijke Pizza Shoarma!

Epiloog:
Willemientje schijnt, op een wat toegetakelde staart na, niets aan de aanval van de buizerd te hebben overgehouden. Zij is wel een stuk schuwer geworden en brengt een groot deel van haar tijd onder de struiken door. Op de ene dag schijnt zij weer wat losser te worden en wat meer zichzelf te zijn; op de andere dag laat zij zich helemaal niet zien en stort zij Dennis en mij opnieuw in een prematuur rouwproces. Maar zij leeft dus nog steeds en ik mag haar nog steeds twee keer per week te eten geven.
Wat overigens mogelijk niet meer geldt voor Klara2. Die is namelijk spoorloos verdwenen in de dagen na de buizerdaanval op Willemientje. Volgens Maaike heeft zij ergens een plekje voor zichzelf gezocht; volgens anderen is zij ten prooi gevallen aan een vos. Dennis en ik hebben vrede met zowel het een als het ander en zien stiekem, heel stiekem een Ingrijpen van Boven in zowel het overleven van Willemientje als de daaropvolgende verdwijning van Klara2!

KLARA1 (2018)

Klara1 is zondermeer de liefste en de mooiste van de twee zwarte Barnevelders. Tijdens het afgelopen jaar hebben Dennis en ik af en toe een beetje medelijden met haar. Zij lijkt nooit helemaal over het verlies van haar zusje te zijn heengegroeid. In de dagen voor en na het weglopen van Klara2 ontfermt Klara1 zich echter over Willemientje, ook in de dagen, nadat Willemientje door die buizerd is aangevallen, hetgeen we hooglijk in haar apprecieren. Ze kunnen het ineens prima met elkaar vinden! We vinden het hartstikke leuk om Klara1 en Willemientje regelmatig in een teder tête-à-tête bij elkaar te zien zitten.
Klara1 redt in augustus 2018 ook het leven van Willemientje, want Klara1 attendeert mij op de plek, waar Willemientje gedurende tien dagen twaalf onbevruchte eieren probeert uit te broeden. Dat is een volstrekt nutteloze bezigheid, die Willemientje dus echt het leven zal kunnen kosten, omdat kippen tijdens zo'n periode van broedsheid hun nest vrijwel nooit verlaten en dus ook niet eten en drinken. Door het verontwaardigde gekakel van Klara1 ontdek ik echter de plek, waar Willemientje onder de struiken zit en kan ik haar zonder problemen voeren en van water voorzien. Een van de medewerksters verlost Willemientje daarna van de twaalf eieren en die interventie zal uiteindelijk tot Willemientjes redding leiden.
Een paar maanden later ontdekken Dennis en ik echter, dat Klara1 zelf ziek is en symptomen van de Ziekte van Marek vertoont. Die ziekte is ongeneeslijk en kan weken duren, maar Klara1 wordt op die avond gelukkig door een van de tuinmannen op een humane manier uit haar lijden verlost. We hebben haar dood dus wel aan zien komen, maar de heldhaftige rol van Klara1 in het redden van Willemientjes leven maakt het toch een beetje moeilijk om die dood op een nuchtere manier te accepteren. We zullen ook echt wel een weekje om haar gaan rouwen, maar we vinden het fantastisch, dat zij na dat mooie, zinvolle leventje van haar een welverdiende begrafenis heeft gekregen en dat we, gelet op de gebeurtenissen in augustus, ook in haar overlijden een Teken van Boven kunnen zien!

DE KIPPENFLUISTERAARS (2019)

Onze Willemientje-manie heeft in de afgelopen week weer een nieuwe dimensie gekregen. Tijdens de laatste twee Wijngaard-shifts zijn we na het voeren gewoon maar een poosje naast haar gaan zitten om haar wat aandacht te geven. Zij is en blijft nu eenmaal een einzelgängertje als enige Noorse Boskip onder de witte Barnevelders en na de dood van Klara1, met wie zij toch wel goed kon opschieten, hebben we ons echt een beetje zorgen over haar gemaakt. Ons optreden als zelfbenoemde kippenfluisteraars vloeit daar dus uit voort.
Onze aandachtgeverij wordt op prijs gesteld. Afgelopen dinsdag iss zij nog heel actief en speels geweest; vandaag echter lijkt zij heel rustig en heel slaperig te zijn. Zij sluit regelmatig haar oogjes als we haar toespreken, precies zoals onze parkieten vroeger deden als we tegen ze ouwehoerden en zij blijft vandaag ook rustig bij onze stoelen zitten als we haar uiteindelijk toch alleen hebben gelaten om met Eric in de Brasserie onze traditionele koffie-met-petit-four te kunnen nuttigen. Daarna zit zij een poosje in haar eentje bij de ingang en bij ons vertrek zien we haar samen met de Klaartjes onder de struiken voor het hok zitten.
Nu we weer thuis zijn, zijn we toch weer een beetje over haar gezondheid aan het tobben. Dat kalme geslenter over het terras en dat rustige luisteren naar ons onzinnige geklets zouden best tekenen van ouderdom en/of aftakeling kunnen zijn. We weten vooralsnog niet, of dat echt zo is. Dat langzame lopen kan inderdaad een symptoom van de altijd fatale Ziekte van Marek zijn, maar er is misschien alleen maar sprake van een wondje aan de onderkant van haar poot.
Hoe het ook zij: die malle en tamelijk tamme Willemientje is nu wel heel diep in ons hart gaan zitten. Elke keer als we door de tuin van Rozemarijn fietsen, zijn we altijd weer dolblij als we haar zien en klinkt haar hoge, ietwat nasale gekakel ons telkens weer als muziek in de oren. Terugkijkend op haar leventje en op alles, wat zij heeft meegemaakt, kunnen we maar tot één conclusie komen: Willemientje is eigenlijk al aan haar vijfde leven bezig. We ervaren het dus echt als een Godswonder, dat zij er nog steeds is en we hopen om die reden dan ook vurig, dat we onze activiteiten als de 'Kippenfluisteraars van de Wijngaard' nog lang zullen kunnen voortzetten...

Epiloog:
Vandaag, twee dagen na ons laatste bezoek aan de Wijngaard, is ons voorgevoel helaas juist gebleken. Willemientje is vanochtend dood in de tuin aangetroffen. Zij lag onder de struiken achter het hok, aan de voet van een heel jong boompje. We zullen haar gaan missen en we zullen ook om haar natuurlijk een paar weken gaan rouwen, maar we zijn heel blij, dat zij een fantastisch leventje heeft geleid, dat zij voor een raskip heel oud is geworden, dat zij een kalme, natuurlijke dood is gestorven en dat we vorige week in alle rust en op een ons typerende manier afscheid van haar hebben kunnen nemen. Als de schok om haar overlijden over een paar weken een beetje is weggeëbd, zullen de herinneringen aan die malle ouwehoersessies met Willemientje zeker tot onze meest dierbare herinneringen gaan behoren. We zullen haar dus nooit vergeten. Zij is toch echt de liefste kip van de Rozemarijn-kippen geweest!

DE POLLY'S (2020)

Ze arriveren op zaterdag 3 maart 2019, twaalf dagen na de dood van Willemientje: twee bruine en forsgebouwde legkippen van vijf maanden. Dennis en ik zijn vanaf het eerste moment verzot op ze! Ze zijn heel lief, heel aanhankelijk, heel brutaal en heel ondernemend. Ze lopen regelmatig het tehuis binnen, ze leggen soms eieren onder het bed van Eric, of zitten soms op de nachtkastjes van andere bewoners en ze verleggen de grens van hun territorium tot zeker de helft van het terrein van 'De Wijngaard'.
Ik mag Polly1 en Polly2 regelmatig in mijn handen dragen in de eerste maanden van hun verblijf in de Tuin van Rozemarijn, maar de ietwat onbeholpen pogingen van Dennis en mij om ze in die tuin te houden zijn nutteloos. Dus laten we ze maar begaan, zodat ze naar hartelust over een groot deel van het Wijngaard-terrein kunnen zwerven. Dennis schrobt het tapijt tussen de twee schuifdeuren bij de ingang regelmatig schoon, hij doet hetzelfde met het hoekje bij de ingang, waar ze vaak samen zitten en we genieten samen vooral met volle teugen van hun ondeugende streken. We vinden ze het leukst als ze bij onze aankomst meteen aan komen rennen, omdat ze tijdens onze wandeling naar het hok voortdurend rond onze schoenen en onze fietsen blijven scharrelen, tot ik in staat ben om ze bij het hok allebei een wit broodje te geven.
Gedurende iets meer dan een jaar mogen ze het mooiste leventje leiden, dat kippen kunnen leiden, maar in maart 2020 komt aan dat fantastische leventje een einde. Na het uitbreken van de Corona-pandemie moeten we hen, Klaartje2, de laatste van de zes raskippen, en natuurlijk ook Eric met pijn in ons hart loslaten. Als Dennis en ik door de lockdown in de lente van 2020 verstek moeten laten gaan, worden de drie kippen bij een broer van een woonbegeidster van Rozemarijn ondergebracht. Hoewel het nog maar de vraag is, of ze snel naar de Tuin van Rozemarijn kunnen terugkeren, is de hoop, dat we ze in de lente van 2021 weer zullen terugzien, nog niet helemaal vervlogen. Misschien zien we die drie o zo grappige kippen, die alle twee heel diep in ons hart zijn gaan zitten, echt nog wel een keer terug!


NOG WAT MEER HARBERTS-STUFF!


1. De Aart Harberts-tak van de familie Harberts

2. Eerste videoclip met de muziek en de schilderijen van Willem!

3. Tweede videoclip met de muziek en de schilderijen van Willem!


Amsterdam, 19 december 2021. © Bert Harberts